Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
plots kadul komen te staan: vervormen, kapot gaan
ook fig: hij sloeg kadul: hij sloeg door, werd gek, werd buitenzinnig
Woordenboek der Nederlandsche Taal: In Zuid-Nederland en in Limburg. In de uitdrukking kadul slaan.
Toen de velo tegen de borduur reed sloeg ’t wiel kadul.
Hij sloeg kadul en begon wild rond te stampen.
Hij heeft teveel aan de vodka gezeten en nu slaagt zijn tong kadul.
pak rammel
< pandoer
Van Dale 2016 online: BE
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pak slaag: in Z.-Nederl.
”Iemand eene goede pandoering geven”, Schuermans (1883), De Bo (1873), Corn.-Vervl. (1899)
”Hij mag het op een loopen stellen om geen pandoering te krijgen”, Wattez, Koningsk.
West-Vlaanderen: pandoeringe
zie ook: roefeling, peutering, doefeling, priggel, stravats, ros, rossing, rammeling, doef, ruising, deus krijgen, biet, poefeling
Als ge zo verder doet kunt ge een pandoering krijgen.
(verouderd in Nederland)
een plek, meestal een streep in een schildering waar geen verf aangebracht is of plaatsen die niet afgewerkt zijn
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Vanuit het betekenis-aspect ‘rust’ respectievelijk ‘feestelijk’ ontwikkelt zich een locale betekenis: open plek respectievelijk versierde plek e.d. Vergelijk heiligedag en het engels holiday.
a. (Scheepsbouw) Kale plek, scheur, vlek in de kiel of in eenig ander gedeelte van het schip dat verveloos geworden is.
“Zondag. Scheur, vlek, plek in de kiel of in eenig ander gedeelte van het schip, die verweloos geworden is”, van Lennep, Zeemans-Woordenboek (1856).
Wat voor ne kladschilder hebt ge nu in huis gehaald! Hij laat overal zondagen na.
zieden, koken
zie ook zoeën, gezoden, zooije
ook in de Kempen
in Antw.stad enkel in ‘gezoije worst’ en gezoden en gebraden
Woordenboek der Nederlandsche Taal: zooien: zoeien, zoden
< Middelnederlands soyen, naast zieden. Thans nog gewestelijk.
Deze aardappelen zijn niet lang genoeg gezooid.
Deis pataate emme ni lank genoeg gezooije.
In Leive schroëve me zooije. De petaate emme ni lank genoeg gezooije. (Leuven)
De ketel zojt = de moeir zojt (Groene Gordel)
De soep zooit ofte de soep kookt (Brussel)
De patatten hemmen staan te zeujen. (Kempen)
In Antwerpen eten ze geire gezooije weust.
Bokkenrijders: naam voor roversbendes in 18e eeuws Limburg. De eerste vermelding van de term Bokkenrijders (oude spelling “Bockereyders”) komt uit het boekwerk: Oorzaeke, bewys en ondekkinge van een goddelooze, bezwoorne bende nagtdieven en knevelaers binnen de Landen van Overmaeze en aenpalende landstreeken. (ongedeeld Limburg in de 18e eeuw) (bron: Wikipedia)
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Naam eener bende roovers, die in het laatst der 19de eeuw de schrik van Zuid-Limburg waren; aldus genoemd, omdat zij naar het volksgeloof des nachts op bokken door de lucht vlogen. Zie jongeneel, rutten 1890) en lamb. hurrelbrinck, Limb. Nov. 226 vlgg.
vgl sparrijder
Es kèndj loesterde veer gaer noa verhoale euver de Bokkeriejers.
Als kind luisterden we graag naar verhalen over de Bokkenrijders.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.