Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
schuin
zie ook noes
Woordenboek der Nederlandsche Taal bij noes: Schuin, scheef. Alleen in zuidelijke gewesten. Behalve noesch geeft Kiliaan (1588) ook nuesch, dat b.v. te Antwerpen de gewone vorm is; bekend is ook noersch, maar de r is allicht niet oorspronkelijk. De etymologie is onbekend.
De cementblokken aan stoepranden zijn tegenwoordig nuus afgewerkt aan garage-opritten en zebrapaden voor kinderwagens en rolstoelen.
Die oprit loopt nuus omhoog tot aan de garage.
“Ga maar nuusch over het veld.” (Cornelissen-Vervliet (1899))
indoen, inleggen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Zóó wegstooten of weggooien, dat er een klappend of een soortgelijk geluid ontstaat; kletsen; kwakken.
“Als ze caffy drinkt, ze djakt altijd het onderste van de kanne in ’t vier”, Loquela (1886)
Hij djakte de tagliatelli in het heet kokend water.
druk en altijd bezig kind, bezige bij.
Woordenboek der Nederlandsche Taal bij sperwaan:
SPERREWAAN, SPOREWAAN, SPORREWAAN — Een gedissimileerde vorm naast Middelnederlands sperware. Nog gewestelijk in
1. Sperwer.
Sperwaen, sporwaen. Fland. j. sperwer, Kiliaan
2. Bewegelijk kind.
Welk een rap sporrewaan is dat! De Bo (1873)
Dat kind is een echte sporrewaon, als ge hem stil in een hoekje ziet zitten, is hij ziek.
Verschijnen, opdagen, opduiken, tevoorschijn komen (door verplaatsing
uitspraak in Haspengouw: öngestote kome
Woordenboek der Nederlandsche Taal bij aanstooten:
”XVIIde E. ”, 2) Nog in het Zuiden, als een grappig woord voor aankomen (Loquela (Wdb.) (1907); Corn.-Vervl.) Evenzoo in de aanhaling:
Lestent kom ick an-gestoten Deur de Hout-straat, na de Poten, V.D. Venne (1635).
Antw. Idioticon: “De zatlap kwam ginder aangestooten”.
Doavid z’n jing hoae verstopperke gespilt, ma ’t menneke koem ni treg. Ve hoae een oer gezoch en doen koem hèt do ongestote met ze strant gezich!
congenitale naevus of sterk gepigmenteerde bruine moedervlek met beharing, peperkoren
zie ook peperkous, pepernop
< peperkoren
znw. onz., mv. -s, -en. Middelnederlands pepercorn. Uit peper en koren.
1. Eigenlijk. Peperkorrel, zaadkorrel van den peperstruik. Verouderd.
2. Bij vergelijking.
- a. Als benaming voor de donkere puisten of vlekken die te voorschijn komen bij sommige gevaarlijke koortsen. Meestal in het enkelv., als benaming der ziekte. Thans verouderd.
- b. Vandaar ook als naam voor: puist of wrat met haar bezet, moedervlek. In Z.-Nederl. Daar peperkoren als meervoud werd opgevat, spreekt men thans gewestelijk ook van: peperkoor, vrouwelijk en peperkoorken, onz.; daarnaast peperkoos dat misschien uit het meervoud peperkoorns is ontstaan. (Woordenboek der Nederlandsche Taal)
Dat peperkoordeke naast de neus geeft haar iets charmants.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.