Vlaams Woordenboek logo

Het Vlaams woordenboek


Index

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Log in

Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.

Uw gebruikersnaam
Uw geheime paswoord

  • Log in
  • Wijzigingen door de Bon

    travakken
    (ww.)

    werken

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:
    Modern lemma: trafakken
    TRAVAKKEN —, Bargoense vervorming van frans travailler, hoofdzakelijk in Zuid-Nederl. in gebruik, en aldaar ook in sommige dialecten opgenomen. Vergelijk voor den vorm dial. hd. trawaklen ”angestrengt arbeiten”

    Mendag is de vacance om en mutte we wee gaan travakke.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 25 Jun 2016 16:20
    3 reactie(s)

    talloor
    (de ~ (v.), -en)

    bord, ook telloor, teljoor, taljoor
    soorten: diepe (soep-) en platte talloren

    etymologie: “Het eerste voorkomen was in 1441 in de betekenis ‘schotel, vooral dienend voor het snijden van vlees’. Het woord gaat terug op het Franse tailloir ‘hakbord’; het wordt in Nederlandse dialecten ook gespeld als taljoor.” (N. van der Sijs (2006), Klein uitleenwoordenboek) Verwant met het Duitse “Teller”: mittelhochdeutsch teller, telier, aus dem Romanischen, im Sinne von »Vorlegeteller zum Zerteilen des Fleisches« zu spätlateinisch taliare?= spalten, schneiden, zerlegen, zu lateinisch talea?= abgeschnittenes Stück (Duden on line)

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:
    gewestelijk ook m. en vr., mv. teljoren. Daarnaast taljoor (in meer fransche spelling tailloor enz.); telloor, talloor, in een groot deel van Brab. en in het Land van Waas; talloore (vr.), in ’t Z.-O. van Vlaand.; teljer, bij schuerm. (1865-1870). In ’t Westvl. is een vr. taljoore, teljoore.
    Bord, schotel, waarop vleesch wordt voorgesneden (in dezen zin lang verouderd); vervolgens, en dit is reeds in ’t Mnl. de gewone bet.: tafelbord, etensbord, bord.

    Ik heb alles op mijn talloor opgegeten.

    Hij heeft zijn talloor opgeten.

    Neem eens een talloor uit de kast! We gaan eten.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 25 Jun 2016 16:20
    6 reactie(s)

    metteko
    (de ~ (m.), - 's)

    dom, onhandig iemand

    ook in Hageland, Vlaams Brabant
    in Antwerpen: scheldwoord voor onnozelaar, scharminkel
    Leuven: matteko
    Halle: mettekou
    Vlaamse Ardennen: martiko
    Mechelen: onnozele, onnozelaar, onhandig iemand
    Niel: mettekoo: rug

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:
    “Modern lemma: marteko
    ook wel martiko, znw. m.
    In Z.-N. een naam voor den aap, en zooals De Bo (1873) opmerkt, bepaaldelijk voor het jong van den aap. Mocht men dus denken aan een diminutief, dan moet men wel vragen of Marteko een verkl. zou kunnen zijn van Martijn (bij Kiliaan (1588) ook Marte), vanouds een naam van den aap (…) maar een vorm martico is in het Fransch niet aangewezen.”

    Marticot bestaat niet in het Frans, maar wel in het Waals waar het makaak (Macaca) betekent (Waalse wikipedia).

    Als ge drie keer zout op de patatten doet, zijt ge toch wel nen echten metteko!

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 25 Jun 2016 16:19
    11 reactie(s)

    mutten
    (zn. m.)

    kalf, lomperik
    zie ook meutte, meute, moette

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:
    Een in Zuid-Ned. gewone naam voor een zeer jong kalf; wellicht is dit woord gevormd met het suffix ‘îna’, dat dikwijls voorkomt in namen van jonge dieren, waarbij men echter het onz. geslacht zou verwachten.
    - “De muttekes staan in hun stal” De Cock en Teirl. Kindersp.(1902).
    - Oneigenlijk, een klein kind; een dommerik, een sul (…)
    - Samenst. Muttenstal (Joos (1900-1904), meuttentuischer, ”schacheraar in kalven” (Corn.-Vervl.)

    Welke mutten heeft dat nu weer uitgevonden?

    Inne minne mutten
    10 pond grutten
    10 pond kaas
    inne minne mutten is de baas

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 25 Jun 2016 16:18
    6 reactie(s)

    verschietachtig
    (bn.)

    schrikachtig
    om van te verschieten, om van te schrikken
    ook: vlug verschieten

    zie ook verschietelijk

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: (Vl.-België). De neiging hebbend gauw te schrikken, ontsteld te raken, bang te zijn. Ook van paarden.

    Dat spookhuis was niet zo verschietachtig.

    Onze Jeroen is heel verschietachtig. Hij laat regelmatig iets vallen van ’t verschieten.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 25 Jun 2016 16:18
    1 reactie(s)

    Nieuwe versie!
    Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze GitHub.

    Het Vlaams woordenboek  |  Concept en realisatie door Anthony Liekens

    Creative Commons License

    Het Vlaams Woordenboek by Anthony Liekens is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.