Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
de helft
< volksetymologische ontwikkeling: van “den helft” met e-i wissel en wegvallen van de h > denilft, waarbij de n niet meer gezien wordt als een deel van het lidwoord, maar als beginletter van het zelfstandig naamwoord, zoals nonkel en nonk ontstaan zijn uit “mon oncle”.
Hageland: milft, iets in de ~ doen
Mijn boterkoek heb ik in 2 gesneden en de nilft ervan opgegeten.
1. zich geweldig ergeren
2. zich zorgen maken
3. zich vervelen
ook uw kas opfretten
zeer dikwijls gebruikt met zitten te:
uw kas zitten op te vreten, uw kas zitten op te fretten
ruime verspreiding in provincie Antwerpen en Hageland
1. Weet ge wat dat is, als ge voortdurende moet omgaan met iemand die ge niet kunt verdragen, maar ge kunt niets zeggen omdat het bijvoorbeeld de dochter van de baas is.
2. Ik moet bijbetalen voor de belastingen en de frigo is kapot, ik heb redenen genoeg om mijn kas op te vreten.
3. Als we als vakantie veertien dagen naar de Belgische kust gaan, zit ik daar mijn kas op te fretten!
een werkloosheidsuitkering krijgen, aan den dop staan
zie ook: dop, doppen, doplokaal, dopper, dopgeld, dopkaart
< herkomst zie doppen
Er zijn van die mensen die al jaren aan den dop zijn, dat kan toch niet dat die geen werk vinden? Het zijn echte beroepsdoppers.
1) soppen
2) deppen
VD2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal, dopen, indopen, bevochtigen door indompeling
WNT: bijvorm van doopen. Thans alleen in Zuid-Nederland.
1) In eene vloeistof dompelen
2) Door betten bevochtigen
zie ook indoppen, opdoppen, uitdoppen
1) Hij dopte zijn koekje in de warme thee.
2) Het schaafwondje op haar knie moest verzorgd worden. Moeder dopte voorzichtig met het watteke, met ontsmettingsmiddel, op de zere plek.
ruimte waar je een stempel voor je werkeloosheidsuitkering kunt bekomen
zie ook: dop, doppen, dop, aan den ~ zijn, dopper, dopgeld, dopkaart, beroepsdopper
WNT: herkomst zie doppen
lokaal waar men zijn arbeids- of stempelkaart kan laten afteekenen of afstempelen.
Ikzelve zag eruit als de eeuwige student, die nooit zijn diploma haalt maar zich wel ieder jaar opnieuw inschrijft in een alweer andere studierichting die linea recta naar het doplokaal leidt en de hardwerkende Vlaming op kosten jaagt. (Louis van Dievel)
‘On de deure van ’n doplokaal, in ’n lange rij, sto ne joenge gast, te wachte tottem zijne stempel krij’… (De Strangers, den dopper)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.