Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
trappelen, over en weer ter plaatse stappen
graven of graafbewegingen maken (dieren)
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
3. Onhandig of met moeite gaan: ploeteren, ”baggeren”, strompelen, enz.
“Klein kinderen loopen nie, maar dabben. Deur ’t slijk dabben.” Corn.-Vervl.
zie ook debberke
Toen de speelplaats nog één grote zandvlakte was, stonden we bij aanhoudend regenweer, te dabben in de platte meutte (= slijk > platte mortel) met onze botten.
sufkop, sufferd, does, koppigaard
zie ook doezen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: sufkop, stijfkop (Cornelissen-Vervliet 1899)
Walter Duts is een echte doeskop.
Die man van mijn vriendin is een dikke does en nen dweize (dweis) doeskop tegelijk.
kapper, kapperszaak
Van Dale 2013 online: Frans: kapper, vr. coiffeuse
< Frans: le coiffeur
Woordenboek der Nederlandsche Taal: COËFFEUR
Het frans coiffeur (1669); zoo ook eng. coiffeur (1847/1850). Eert. vaak in den vorm coëffeur (ook wel coeffeur), een vorm die vroeger ook in het frans voorkwam.
“Als elk wel op zyn ambacht let: De slyper wel zyn scheren zet enz. … had een treffelyk en knappe coiffeur boven zyn deure gezet, in de Genthofstraat”, Gezelle (1864)
zie ook coifferen, coiffuur, coiffuursel
Ik moet dringend naar de coiffeur want mijn kapsel staat op ontploffen.
Mijn haar is veel te lang, ’k moet naar de kwaffeur.
1. stucwerk doen, stuken, plaasteren, beplaasteren
2. kleven, plakken
3. bevlekken
4. in bepaalde stukken verdelen
5. kleverig zijn
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
1. Met pleister of leem besmeren.
2. Met een kleefstof aan of op iets bevestigen, vastkleven, plakken.
3. Plekken of vlekken maken of krijgen, besmeuren. Daarnaast ook Plakken.
4. Van grond. In plekken verdeelen, in bepaalde stukken deelen. Verouderd. (in de Kempen nog in gebruik)
5. Kleven, kleverig zijn. Gewestelijk, b.v. in het Haspengouw, Kempen
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
“Met calck plecken”, Plantijn (1573).
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
“Tegen den wandt plecken”, Plantijn (1573)
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
“Muren plekken als zij vochtig worden”, De Bo (1873)
4. Het kerkhof is in verschillende plekken verdeeld. Elke overledene heeft zijn eigen plek.
5. Pas op! De sjambrangs zijn pas geschilderd, De verf plekt nog.
vogel
meestal verkleinvorm en kindertaal
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Benaming voor een vogel, soms ook bepaaldelijk voor een kanarievogel. Zoowel in de algemeene als in de kindertaal. De naam zal wel ontleend zijn aan het geluid dat de vogel maakt.
Kom hier, piet, ga maar op mijn hand zitten. poëem WNT
Onze piet is gaan vliegen, Cornelissen-Vervliet (1899)
Het pieteken eten geven, Ald.
uitspraak in Antwerpen: klik op het luidsprekertje om het woord te beluisteren
zie ook pietevogel
Sebiet gaan we brood strooien voor de pietekes.
Ons Pietje is ne gele kanariepiet.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.