Vlaams Woordenboek logo

Het Vlaams woordenboek


Index

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Log in

Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.

Uw gebruikersnaam
Uw geheime paswoord

  • Log in
  • Wijzigingen door de Bon

    klak
    (de ~ (v.), ~ken)

    pet

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: klak
    KLAKKE —, znw. vr. Naam voor verschillende hoofddeksels, van welken de oorsprong niet is na te gaan.
    1. In Vlaamsch België (en ook in Nederlandsch Limburg): de naam voor het hoofddeksel van mannen, knapen en jongens dat in Nederland pet heet: een soort van ronde muts of baret met een stijve klep van voren.
    2. Eertijds in de Kempen. De naam van een lederen hoofddeksel der kleine meisjes, dat het geheele hoofd als een muts bedekte (Cornelissen-Vervliet (1899)).
    3. In de Zaanstreek. De naam voor het huismutsje (van fluweel of andere stof) dat oude heeren dragen; kalotie.

    ?Aanmerking. — Klak als naam voor een heerenhoed dien men toe kan slaan of in elkaar kan drukken om hem onder den arm te kunnen dragen, is een ander woord, ontleend aan Frans ‘chapeau claque’.

    zie ook amai mijn klak,
    klak, er met de ~ naar gooien,
    klak, er met uw ~ hene slaan,
    met de klak rondgaan,
    klak, zijn ~ is aan zijn kop vastgegroeid,
    Jef klak

    Billy Zane2
    Man met klassieke klak

    Opa draagt altijd zijn klak.

    Dien Johnny heeft een belachelijke klak op.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:11
    0 reactie(s)

    gelijk
    (bw.)

    om het even, eender

    taaladvies.net: status standaardtaal in België onduidelijk

    Van Dale 2013 online:
    onderling niet afwijkend, synoniem: overeenkomstig

    zie ook gelijk wie, gelijk hoe, gelijk wanneer, gelijk welk, gelijk wat, …

    Om zeven uur of om acht uur? Het is mij gelijk, zeg het maar.

    Mij gelijk wat we eten, alleen geen frieten want die heb ik deze week al twee keer geten.

    Gelijk wat hij doet, het is verkeerd.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:09
    0 reactie(s)

    gelijk
    (voegwoord)

    zoals, (even)als, alsof

    VMNW: ghelike
    Oudste attestatie: Brabant-West, 1265-1270
    Verkorting van de verb. ghelike alse, uit het bw. ghelike en het vw. alse. Na weglating van alse neemt het oorspronkelijke bw. de voegwoordfunctie over.
    Mar wildi mi nv staen in staden Gelic gi hebbet uremden lieden Gedaen. Lutg.K p. 112, r. 4-6, Brabant-West, 1265-1270

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: Als voegwoord van wijze.
    Evenals het voegw. als, wordt gelijk ook gebezigd, om de wijze, waarop iemand of iets voorgesteld wordt, bij vergelijking te kennen te geven. Het staat dan in beteekenis nagenoeg gelijk met als zelf, met of ’t ware of als ’t ware.
    In deze toepassing echter komt het thans weinig meer voor, ofschoon in Vlaamsch België nog in gebruik (SCHUERM., Bijv. 93 (1883)).

    Uw manieren en principes zijn juist gelijk uw vader.

    Gelijk het er nu naar uitziet zal er misschien toch nog een regering komen.

    Ik ben weer helemaal de oude, gelijk ge ziet!

    (Ge)lijk da gij weet hoe dat da moet.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:09
    1 reactie(s)

    compassie
    (de ~ (v.))

    medelijden
    zie ook: medelij

    < Fr. compassion <Lat.compassio < pati, lijden.

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:
    znw. vr. Ontleend aan lat. compassio en fr. compassion.
    Medelijden, deernis. Thans alleen in Zuid-Nederland.
    “Hebt medelijden, hebt compassie, hier met een armen blindeman”, Stijn Streuvels, Minneh. (1903).
    “Compassie strijkt geen zalf, medelijden alleen is niet genoeg” (Corn.-Vervl.)

    Belgisch-Nederlands volgens het INL

    VD 2016: 1 me­de­lij­den
    •com­pas­sie heb­ben met …

    Ik had compassie met die vrouw in haar rolstoel.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:08
    1 reactie(s)

    kabas
    (de ~ (m.), ~sen)

    zak, tas, boodschappentas of handtas, boekentas
    zie ook: kabasse, kaba, kabba,bazas

    Middelnederlands: ‘cabas’, ‘cabaes’ voor geldkist, geldbuidel, beurs
    oorsprong: Lat. capsa of capax.
    > Frans: ‘cabas’
    Vgl.: Noord-Nederlands ‘karbies’

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: mand, korf, ben, hengselmand
    Was, Spaens was, een cabas van dryehondert pondt 6 gr., R.G.P., Kl. S. 29, 99 (1519)
    Voorheen ook KABASSE; daarnaast KABAAS, KARBAAS; ook wordt op vele plaatsen in Vlaamsch-België (o.a. te Gent) KABA gezegd (het woord moet dus tweemaal ontleend zijn)

    De boodschappen zitten in mijn kabas.

    ’k vind mijn sleutels niet, waar is mijn kabas ergens? Hopelijk zitten ze daar in.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:07
    3 reactie(s)

    Nieuwe versie!
    Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze GitHub.

    Het Vlaams woordenboek  |  Concept en realisatie door Anthony Liekens

    Creative Commons License

    Het Vlaams Woordenboek by Anthony Liekens is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.