Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
kerel, manspersoon
ook als aanspreking
Van Dale: 4 (informeel) persoon
Woordenboek der Nederlandsche Taal: gast: verkl. gastje, in de volkstaal gasje
Die gast moet niet denken dat hem het manneke is (manneke, het ~ zijn). Anders maken we hem een koppeke kleiner (fig.). We zullen hem eens mores leren.
Zeg gast, ’t zal al wel genoeg geweest zijn zeker?
Hela gasje, rustig aan hé! (gastje)
knikker, glazen bolletje, kinderspeelgoed
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Knikker, stuiter, in Vlaamsch België (De Bo (1873); Corn.-Vervl.); door vluchtige uitspraak ontstaan uit bonket, bol(le)ket.
zie ook marbel, laveur, schiethuif, bolleket, boemeket
Speelt gij liever met de ketten in het zand of op de stenen?
Kzen al men kette kwaait gerokt on mene maat. Ik ben al men knikkers verloren aan men vriend.
te veel gedronken, bezopen
zie ook: deirm, pottendarm, zjaak, pottoe, petrol zijn, poepzat
Westvlaamsch idioticon: verwant met poerloere:
Een kluchtwoord gebruikt in den zin van Scheel, losch, fr. louche. Poerloere kijken.
Poerloere zijn: Een belemmerd en schemerend gezicht hebbende ten gevolge van den drank, beschonken, dronken.
Zij is weerom al poerloere, fr. en riole. Zij drinkt zich dikwijls poerloere. (Meest gez. van vrouwen.)
- Ook m., vklw. poerloertje, in den zin van Borrel,
jenever. Een glaasje poerloere. Te veel poerloere drinken.
Sa, een poerloertje net, tirelet,
Daer op gezet. (Volksrijmpje.)- Vgl. fr. berlue, dat de Walen berlou en berliou uitspreken.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: poereloere
bnw. en znw.
In West-Vlaanderen voor scheel, ook voor dronken (inzonderheid van vrouwen gezegd), en vervolgens als znw. voor: een borrel, jenever (de bo 1873; de laatste bet. ook vermeld in een aant. v. gezelle).
De Karel was op de trouwfeest poepeloere zat.
Poepeloere was em, niet te doen!
1) broekophouders (SN)
2) schouderbandjes van een BH
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Ontleend aan Frans bretelle, meestal in het meervoud bretelles, dat zelf weer ontleend is aan Oudhoogduits britil ‘teugel, toom’.
1) Zijn broek hangt altijd tot op zijn hielen. Wij hebben hem mooie bretellen gekocht voor zijn verjaardag.
2) De bretel van haar BH was over haar linkerschouder omlaag gezakt.
giechelen, lachen
uitspraak in Antwerpen: klik op het luidsprekertje om het woord te beluisteren
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Giechelen
Van dezelfde basis als gijbelen, giebelen en gibbelen.
Gewestelijk in Vl.-België. schuerm. (1865-1870).
- Ze zagen er een verdachte toespeling in op de meisjes, omdat een paar jonge blaren aan ’t gibberen gingen, Claes, De Witte (1920).
- Op die achterste banken werd er altijd gewesterd (westeren) en gegibberd door eenige jonge mannen, Claes, Fanf. (1924).
zie ook gegibber, gibber, gibberzjat
Het kindje gibberde van plezier toen oom gekke bekken trok.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.