Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
(appel)stroop, poepgelei
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Appelstroop. Gewest. in Limb.
IJvrig vergaren de zusters het fruit veur komende vlâspijs, Of veur appelazijn en zinnenbedwelmenden ooftdrank, Of veur ’t kostlike zeem zoo geschat door snoeprige bekjens, DAUTZENBERG, Verspr. en Nag. Ged. 8 (c. 1860).
Der zeem van Canisius. Canisius Rinse Appelstroop. Limburgs fabrikaat.
honing
zie ook de uitdr.: zeem aan zijn baard strijken
(1201-1250 ‘ongepijnde honing’) verwant met Grieks haima (bloed), en dan met de betekenis ‘dikkige vloeistof’, volgens anderen verwant met zeel en dan met de betekenis ‘weefsel’
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Honig; inz. ter aanduiding van den z.g. maagdenhonig, den honig die reeds vóór het pijnen uit de raten druipt en die als de allerfijnste wordt beschouwd, maar ook gebruikt voor honig in het alg.; beide toep. zijn overigens vaak moeilijk te scheiden; waar honig en zeem samen worden genoemd, duidt dat laatste woord den maagdenhonig aan.
Vooral gewestelijk in Vlaams-België nog bewaard.
Warme melk met zeem is goed voor je verkoudheid.
- domme vrouw
- als scheldnaam, verwijt of uitdrukking van zelfbeklag
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Lut – Lutte: Vrouw met weinig verstand, sul van een vrouw. Ook als scheldwoord voor een vrouw in een bepaalde toestand: een dronken lutte, een zatte lut, een stomme lut,… In verschillende streken van Vlaand. en Brab.
West-Vlaanderen: lutte
Als mijn moeder tegen zichzelf zei dat ze een ‘stomme lut’ was, was ze vergeten dat ze al zout in de soep had gedaan, op het ogenblik dat ze zout in de soep deed.
Dekke toch, se stomme lut da ’k zen. Mijn sleutels op den auto laten steken en de deuren met de hand vastgemaakt.
heks, kreng
slechte vrouw, meisje
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Ros
< Frans rosse (< Duits Ross): een paard zonder kracht of energie, waarschijnlijk als een afgedankt ruiterspaard beschouwd.
Men heeft dit Romaansche woord natuurlijk in verband willen brengen met een ontleening aan germaans ros: paard, maar door de Romanisten wordt alle verband ontkend.
In Zuid-Nederland gebruikelijk, voorheen ook in Noord-Nederland niet onbekend.
> een slecht vrouwmensch, een boosaardig vrouwspersoon: Eene rosse van een vrouwmensch, De Bo (1873). ’En kwaê ros van e wijf, (Cornelissen-Vervliet (1899)
Gij se ros! Dat ik dat nu nog eens zie dat ge javel op m’n bloemen giet!
roodharig
MNW: ros, ros, rossig, roodachtig
Het is niet zeker, dat het bnw. in het Mnl. is bekend geweest, doch wel waarschijnlijk. Zeker is het bestaan van het woord, als rosachtich mag worden beschouwd als eene afleiding van ros, en niet van rose.
> Brabant 1514: In den somer zal hi (wijn) wit sijn oft rosachtich, Reg. 37d)
Ros, rossig, roodachtig. Kiliaan. ros, rosch, russus, russeus, rusceus, rufus; ros haer.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Ros: oudste attestatie begin 16de E, Brabant
Dat meiske staat beeldig met haar ros haar.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.