Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
godverdekke; godverdomme
Godtedekke man & vrouw, wat een verhaal! (roamingafrica.be)
Godtedekke toch, wat is dat hier allemaal?
verdomme, verdomd
Als ik je mama zou zijn, je zou er godverdekke niet goed van zijn. (VRTNWS)
Oranje is groen, doorrijden godverdekke! (forum)
Mor… da ze da na nog insj moesten doeng. Godverdekke ‘k zou men beste doen. (Oilsjterse liekes)
verdomme, verdomd
zie ook verdekke
Als ik je mama zou zijn, je zou er godverdekke niet goed van zijn. (VRTNWS)
Oranje is groen, doorrijden godverdekke! (forum)
Mor… da ze da na nog insj moesten doeng. Godverdekke ‘k zou men beste doen. (Oilsjterse liekes)
verdorie, verdomd, verdikke
VD: (gew): basterdvloek
verdekke als bw. van graad (erg, verdomd) zoals in ‘Het is verdekke koud buiten’ zou SN zijn.
zie ook tedekke; godverdekke
Verdekke, waar blijft onze Joris toch? Die is al een uur naar de bakker voor een brood.
Dat is altijd hetzelfde met u als gij eens moet afwassen, verdekke toch.
slet, snol
zie ook: allemansgerief
VD online: BE, informeel: vrouw die met veel mannen geslapen heeft
Antw. (v.)
Heist o/d berg (m.)
Ze noemen haar de matras omda half ’t dorp er al op gelegen heeft…
demorgen.be (Saskia Decoster): Vroeg of laat wordt iedere vrouw wel eens uitgemaakt voor hoer, slet of matras.
Geen enkele vrouw is een ‘matras’ (demorgen.be)
verdomme, verdomd
Als ik je mama zou zijn, je zou er godverdekke niet goed van zijn. (VRTNWS)
Oranje is groen, doorrijden godverdekke! (forum)
Mor… da ze da na nog insj moesten doeng. Godverdekke ‘k zou men beste doen. (Oilsjterse liekes)
werkloze die dopgeld trekt, die een werkloosheidsvergoeding ontvangt
Van Dale 2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
herkomst: zie doppen
zie ook: dop, dopkaart, beroepsdopper
Het is moeilijk om alle doppers aan de juiste job te helpen.
houten schoen of klomp
Antwerpen-stad: blok
Antwerpse Kempen: kloon, blok, kloef of kloefers
Hageland: olleblok, kloenk
Limburg: holleblok
Limburgse Kempen: holen
Oost-Vlaanderen: blok, kloef
Vlaamse Ardennen: kloet
Waasland: toon, blok
West-Vlaanderen: kloefe
WNT: kloef
In ’t Westvlaams daarnaast kloefe, vr. Van onbekenden oorsprong.
1. Eig. Houten schoen, klomp, holsblok. Inzonderheid in Vlaand. en Antw. in gebruik, in ’t laatste met minachtende of spottende bijgedachte voor een ruwen, lompen klomp.
Doe uw kloefen aan voor je in de stal gaat.
grasperk, grasveld
< bleek (bleekveld)
— gewest. veelal (b.v. in Brabant, Overijsel en Gelderland) BLEIK (WNT)
“Op iemand zijnen bleik speken” betekent hetzelfde als steken onder water geven, maar de uitdrukking is zachter.
uitspraak in Antwerpen: blaaik
Antw. Kempen: blaak
Ga maar wat op den bleik spelen, daar maakt ge u niet zo vuil.
grote slungel, plaaggeest, deugeniet
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Modern lemma: lorejas
- lorias -, znw. m., mv. -sen. Wellicht samenhangende met Lor en Leur
In een groot deel van Z.-Nederl. in gebruik voor: deugniet, schobbejak; ook wel voor: lomperd of verwaand mensch (zie de idiotica).
MNW: lore: znw. m. en vr.
< Mnl. deugniet, schelm, schurk. Het is nog heden in dien zin in het Wvla. bekend, doch steeds vr., ook als het van een mannelijk persoon wordt gebruikt
Lowieke is ne echte laurejas! (Haspengouw)
Die lorejas laat niemand gerust. (Mechelen)
Lorejas! Blijft van mijn voeten met dat grassprietje, dat kittelt za. (Kempen)
”Willen we dan gaan zwemmen?” opperde Bertje, die wellicht aan ’t bedenken was geweest dat ze een zoo schoonen vrijen namiddag toch niet mochten laten voorbijgaan, zonder een enkelen guitenstreek of eenige deugnieterij te verrichten. Daarvoor waren ze ”lorejassen”! Bollansée
Laat die kinderen gerust, leelijke lorejas! Corn.-Vervl. (1899)
O die lorias! hij drinkt gedurig en betaalt zijn schulden niet, Joos (1900-1904).
poetsdoek, doek
Woordenboek der Nederlandsche Taal: In Zuid-Nederland wordt vod in neutralen zin, zonder gedachte aan versletenheid of vuilheid, gebezigd voor: doek; in ’t bijzonder voor stofdoek
“Hij had eene vod rond zijnen vinger”, Goemans
“Veeg dat weg met een vod.” poëem
Van Dale 2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
zie ook opneemvod, schotelvod, stofvod
Ik moet een vod hebben want ik heb verf op de parket gesmost (smossen).
Ga eens met de vod over ’t tafel, die ligt nog vol kruimels.
akker, veld, plak
uitgestrekt gebied
Van Dale online: gewestelijk
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plek: eene zekere uitgestrektheid gronds enz. Gewestelijk ook Plak.
“En plek grond van ‘en hectare’”, Cornelissen-Vervliet (1899)
Als het koren af was, lieten we op de plek altijd ne vliegaard op.
Op die plek planten we patatten.
akker, veld, plak
uitgestrekt gebied
Van Dale online: gewestelijk
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plek: eene zekere uitgestrektheid gronds enz. Gewestelijk ook Plak.
’En plek grond van ’en hectare, Cornelissen-Vervliet (1899)
Als het koren af was, lieten we op de plek altijd ne vliegaard op.
Op die plek planten we patatten.
vlek, klad
plak, bv. geboorteplak
Van Dale 2014 online: Belgisch-Nederlands, niet algemeen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Een klein gedeelte der oppervlakte van iets dat anders van kleur is dan de oppervlakte er om heen. Inzonderheid: een (natuurlijke) vlek van ronden of anderen vorm op de huid van mensch of dier. Dikwijls met aanwijzing van de kleur der vlek: een blauwe plek. kunstmatig aangebrachte vlekken.
Met wijnplekken op een tafelkleed moet ge bij tante Kaat zijn. Die zal u vertellen hoe ge die eruit krijgt.
Ge moet nu eens zien, ik heb allemaal van die rooi plekken op mijne arm gekregen. Zou dat een of ander allergie zijn?
Op mijn armen en op mijn lijf zijn er veel blauwe plekken overal waar hij genepen heeft, Stijn Streuvels, Minnehandel (1903)
vlek, klad
plak, bv. geboorteplak
Van Dale 2014 online: Belgisch-Nederlands, niet algemeen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Een klein gedeelte der oppervlakte van iets dat anders van kleur is dan de oppervlakte er om heen. Inzonderheid: een (natuurlijke) vlek van ronden of anderen vorm op de huid van mensch of dier. Dikwijls met aanwijzing van de kleur der vlek: een blauwe plek. kunstmatig aangebrachte vlekken.
Met wijnplekken op een tafelkleed moet ge bij tante Kaat zijn. Die zal u vertellen hoe ge die eruit krijgt.
Ge moet nu eens zien, ik heb allemaal van die rooi plekken op mijne arm gekregen. Zou dat een of ander allergie zijn?
Op mijn armen en op mijn lijf zijn er veel blauwe plekken overal waar hij genepen heeft, Stijn Streuvels, Minneh. (1903)
werk, betrekking, ambt, job
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plak: plek, plaats, betrekking. Gewestelijk, b.v. in Groningen, Friesl. en Antwerpen.
Naar ’en ander plak uitzien, Cornelissen-Vervliet (1899)
Zijn slechte motivatie heeft hem zijn plak gekost.
Na een langdurige ziekte is haar plak nu ingenomen door een collega.
doek
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plak: Lap, doek. Gewestelijk (b.v. in Limburg) in gebruik voor: doek in ’t algemeen en, vooral in samenstellingen, ook voor bepaalde soorten van doeken.
Noa datter oetgeglietsj (oetglietsje) is lupper mèt ziene erm in de plak.
Nadat hij uitgegleden is loopt hij met zijn arm in een doek.
Een vrouwendoek heet eenvoudig plak; een halsdoek of das halsplak, en een zakdoek teschplak, Onze Volkst. (uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal)
een veld, een uitgestrekte plaats, plek
Van Dale 2014 online: gewestelijk
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plak: Eene zekere uitgestrektheid gronds enz.
Op de plak is plaats genoeg om te sjotten.
“Het schoolplak” was geen school. Het was gewoon de volkse benaming van het plein (“plak”) gelegen aan de Onderwijsstraat – Lange Stuivenbergstraat – Schoolstraat. (geschiedenisvanantwerpen.be/forum)
“Op die plak zaai ik koren”, Cornelissen-Vervliet (1899)
vlo
< vlo, vloo, vlooi. De etymologie is geheel onzeker. De in de gesproken taal zeer verbreide en in de geschreven taal tot de 17de e. ook zeer gewone vorm ‘vlooi’ is afgeleid uit de verbogen vormen. (uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal)
Mijn hond heeft vlooien
Toppunt van africhting: een vlooi leren koordspringen.
boterham
ook: stutte
“stuit” < Middelnederlands: ‘stuyte’
VNMW: stuut: oudste attestatie: West-Vlaanderen, 1287
MNW: Een broodje van een bepaalden vorm, of ook van een bepaald deeg.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Stute: stuit: een snede brood of boterham in een groot deel van Vlaanderen
< Waarschijnlijk deels verwant, deels naar den vorm identiek met Stuit; ook hier doelde de naam wellicht oorspronkelijk op den stompen vorm.
Geef me maar een stutte met hespe.
Ik eet geiren stuten mee koas.
“Men moet gheen broodt veur vrienden sluyten. … Snijdt hem lieuer dry-dobbel stuyten,” – uit ‘Lot van Wiisheyd ende Goed Gelvck’, J. David, 1606
“Eene stuite roggenbrood”, De Bo (1873).
“Dunne stuitjes snijden”, De Bo
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.