Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
honger, pijn lijden, sterven
creperen
< Frans: crever
Woordenboek der Nederlandsche Taal: creveren: sterven, omkomen, t.w. van gebrek en ellende. Meestal als sterk overdreven uitdrukking voor: zeer lijden, zich zeer ellendig gevoelen. In Noord-Nederland weinig in gebruik; vergelijk ook krepeeren.
- Creveeren van vuyligheyd en ongemak op de Scheepen … Milit. Wdb. (1740).
- Eenmaal, toen ’k van kiespijn half creveerde, De Génestet (1847-1848).
niet in Van Dale 2016 online
Typisch Vlaams: 3 leeuwen
zie ook gecreveerd
Zij hielden niet van hun stiefzoon en lieten hem dan ook creveren.
Staat er iets in de ijskast? Ik creveer van den honger.
lief, schattig
vgl knoddig
Woordenboek der Nederlandsche Taal: koddig: kodde: grap
gewestelijk ook in algemeenen zin: aardig, geestig.
Van menschen of dieren in hun uitingen of hun optreden of wijze van doen.
Wat een koddig hamstertje heb jij daar!
Ooh, hoe koddig dat jongentje, verkleed als Urbanus zingt hij een koddig liedje…
lekker
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Naast lekker staat lakker, een vorm die inzonderheid in Brabant in gebruik is.
“Heerinck, heerinck, lackeren heerinck!” in Leuven Bijdr.
uitspraak in Antwerpen: klik op het luidsprekertje om het woord te beluisteren
Amai, da’s lakkere soep!
Dat is ne lakkere cake dat gij hebt gebakken.
uitspraak: soedéren;
solderen
dicht maken, aaneen voegen
De oorspronkelijke Nederlandse vorm is souderen. De vorm solderen bleef beperkt tot de oostelijke dialecten. Elders was het hoogstens boekentaal, maar vanaf het eind van de 17e eeuw lijkt men souderen te beschouwen als een slordige of vulgaire uitspraak en komt de oostelijke vorm solderen op, wellicht mede onder invloed van Kiliaans woordenboeken en de daar sterk op gebaseerde 18e-eeuwse woordenboeken. (bron: M. Philippa e.a. Etym. Woordenb. van het Ned.)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Hetzelfde als solderen
Ontleend aan Oudfrans solder uit Latijn solidare. Daarnaast vroeger soudeeren, met de Nederlandse ontwikkeling van ol tot ou.
Stukken metaal aaneenhechten met behulp van een laagje gesmolten metaal of metaalalliage.
Op desen zarck hadde Apelles ghesoudeert aldore brede vaeschen van finen goude. Brabant, 1515
zie ook souduur, soudeerbout, soudeervet, soudeersel, soudering, voorsouderen, soudeerdraad, soudeernaad
De as van dat vliegwieltje is afgebroken. Zou onze Frans dat niet kunnen souderen?
overjas, mantel
< Frans paletot <ontleend aan Middelengels paltok; verdere herkomst is onzeker
- overgenomen in diverse talen: Russich ??, Duits, Albanees, Turks …
Woordenboek der Nederlandsche Taal: paletot
(uitgesproken als in het Frans), znw. vr., mv. -s. In de 19de eeuw overgenomen uit frans paletot; in ouderen vorm palletot, palletoc enz., dat samenhangt met nederl. paltrok. Ook in andere talen in gebruik.
Van Dale 2005:
paletot
de (m.); -s; paletotje
(1866) < Frans paletot
1. korte overjas, korte mantel
ook in West-Vlaanderen, Mechelen
wordt niet gebezigd in Antwerpen
Mijn palto hangt aan de kapstok.
afdingen
Van Dale 2015 online: BE
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Modern lemma: afbieden
bedr. st. ww. Uit af en bieden. Alleen in het Zuiden.
1. Af in den zin van vermindering. Afdingen.
”Ik mag toch wel afbieden!” … ”Nee, dat mag je niet, je staat hier niet op de markt,” Roothaert Dr. Vlimmen (1936).
Ze vroegen 200 euro voor die kast, maar ik heb nog kunnen afbieden tot 120.
naast gespuis ook: schoft, smeerlap, gemene kerel
< Frans crapule
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Crapuul, Krapuul (1798), gespuis; gemeen volk; janhagel.
- “De Vlaamsche jongens, die met zwoegen den kost moeten verdienen, het zoogezegd krapuul” De West-Vlaming 1930
- “Het was nu al veertien dagen dat hij zaagde over dien travó en ze zag hem nog liever onder haar oogen morsdood vallen dan hem naar den travó laten te gaan met al dat krapul”. Walschap(1941). (zie ook: travo, werken in den ~)
" … ik vind het ook schandalig maar ik vind het nog belachelijker dat iedereen nu doet alsof dat alle Club supporters krapuuls zijn, er zijn nog voorbeelden: … (wzl.be)
appelmoes, appelspijs
regio: in de streek van Geraardsbergen en Oost-Vlaanderen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: trot: znw. m.
1. Weeke, brijachtige massa.
a. In den vorm trot en trut, Joos (1900-1904), (Teirlinck) voor: vruchtenmoes, inz. appelmoes.
Appeltrot met beuling, dat is lekker eten.
tot ziens, tot volgende keer, salut.
Letterlijk: “hou je goed”
verbastering van ‘houd u’ /h.e.oed aa/: zie reacties
Woordenboek der Nederlandsche Taal: houd-oe
tusschenw. Kopp. van houd, imp. van houden en oe, gewestelijke vorm van u, wederk. vnw. van den 2den pers. Ellipt. uit den wensch houd u goed, wel, best e.d. Gewest. in Brab.
Vermoedelijk overgewaaid vanuit Zuid-Nederland/Noord-brabant. Ook gebruikelijk in prov. Antwerpen; vooral in de Kempen
’k Sen er mee weg heej, hawdoew! (Kempen)
Houdoe is het favoriete Brabantse woord, volgens de Brabanders zelf.
ergens anders, elders
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Op een ander, in het Zuiden voor: bij anderen, elders (De Bo 1873; Rutten 1890; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck).
zie ook ander, op een ~ gaan
Gaat maar boel zoeken op een ander!
alles erbij, de complete boel, heek de rommel
Van Dale 2014 online: santenboetiek Belgisch-Nederlands
SN: santenkraam
Woordenboek der Nederlandsche Taal: santenboetiek
Uit Sant in den vorm van het meervoud en een zuid-nederlands boetiek, ontleend aan het frans boutique
De verhuiswagen was er net op tijd. Eerst de meubelen, dan alle kartonnen dozen en heel de santeboetiek werden van de wagen gehaald.
“Ik wil mezelf cadeau doen , een dulce gusto, maar ik wil eentje die alles regelt, melk, melkschuim, koffie heel de santeboetik! " (koffiecenter.be)
“Met mijn radio en mijn TV en de hele santeboetiek van amusementen ben ik godvergeten alleen… " (M. Gijsen, Verzameld werk)
“Ach, doek heel die Vaticaanse santeboetiek op en de mensen zullen wellicht een nieuw Vaticaan bedenken. Voor mij niet gelaten.” (Willem Vermandere, Fragmenten uit mijn brieven 2015)
1) bedelen voor eten
2) verlekkerd kijken hoe iemand eet en niet per se bedelen, gewoon ook goesting krijgen om te eten
zie ook gierogen
Van Dale 2014 online: gewestelijk, begerig kijken (naar –)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: gieren > ghiersen, thans giezen (Schuermans (1865-1870))
ook in de prov. Antwerpen
1) Onze hond heeft geleerd om niet te giezen aan tafel.
2) Doet uwe mond toe Jakke, ge staat te giezen hoe zij haar wafel eet.
felbrandende zon
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Modern lemma: blak
bnw. Hd. blach. Gewoonlijk beschouwd als een bijvorm van vlak
Thans vooral in de zuidelijke gewesten. Effen, bloot, kaal; inzonderheid van een landstreek waar het oog ver reikt.
“De akkers liggen blak en bloot als de oegst geweerd is”, De Bo (1873).
zie ook flakke zon
’K heb ne zonnesteek opgelopen door in de blakke zon te lopen.
opnieuw, vroem
Woordenboek der Nederlandsche Taal: bijw. Koppeling uit van en her. Algemeen in Zuid-Nederland.
Van Dale 2013 online: gewestelijk.
Antwerpen: vaneir
Antw. Kempen: vanhaar, van ten haar
Hageland: vanheir
Vl. Brabant: veneir
Haspengouw: opnêr, obbenêr
“Ge zult dat werk vanher moeten beginnen.” De Bo (1873).
Dat spelleke gaat hier toch niet vanher beginnen zeker?
minderen, achteruitgaan, er minder goed voorstaan
slecht gaan, verzwakken
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Middelnederlands slacken (losmaken, losgaan)
Den bazar is aan het slabakken hier, ze hebben meer niet als wel.
De verkoop is aan het slabakken.
Sinds dat er bij haar kanker is vastgesteld, slabakt ze zienderogen.
sterke drank
uitspr.: kortendrank, köttendrank
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Kortedrank, zuidnederlandse naam voor jenever.
vergelijk: kort natje, finalleke
Het is een echte alkolieker geworden: vroeger dronk hij zich nog onnozel in het bier, maar nu heeft hij een fles kortendrank per dag nodig.
aangezicht, meestal bedoeld op kin en onderste gedeelte van een gezicht (informeel)
syn.: smoel
Van Dale online: bakkes zelfstandig naamwoord: het, mv. bakkesen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: znw. onz., mv. bakkesen; verkl. bakkesje.
Bakkes is verkort uit vnnl. bakhuis ‘gezicht, kinnebak’ met verdoffing van het tweede lid. Het eerste lid is Middelnederlands backe ‘wang, kaak’, al Oudnederlands in de samenstelling kinnebak. Het tweede lid is huis in de betekenis ‘omhulsel, kap’, zoals dat ook voorkomt in bijv. klokhuis
C.H.Ph. Meijer (1919),Woorden en uitdrukkingen:
Bakkes, ook bakhuis, in België: gezicht. Het eerste gedeelte is dezelfde stam, die in kinnebak, baktand voorkomt en kaak beteekent. Verondersteld wordt, dat het ontstaan is uit een meerv. bakkens, dat tot bakkes werd en dat later (reeds Kil. heeft alleen bakhuys) schijnbaar hersteld zal zijn tot dien gewaanden juisten vorm bakhuis.
Moet ik u eens een toek op uw bakkes verkopen?
Kijk nu eens naar die bakkes! (regio?)
Klein vestje om onder een kostuum te dragen, zonder mouwen en met knopen.
uitspraak: zjilee
< Frans: le gilet < Spaans: jileco
Van Dale: gilet: vest, mouwloos bovenkledingstuk voor heren en dames
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Gilet, gilee: Vooral in Vl.-België en Limb. aangetroffen, ook in zegsw. zoals:
- gilet, iemand tegen zijn ~ trekken
- Onder iemands gilet, in iemands buik. In Limb.
- Andere tijden, andere gilets: Aander tijje, aander zjielees = de tijden veranderen met de mode, men moet met zijn tijd meegaan. Gewest. in Limb.
- giletzakje, iemand van het ~
Moet mijn plastron boven of onder de gilet gedragen worden?
werk, betrekking, ambt, job
zie ook plak
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plek: plak, plaats, betrekking. Gewestelijk, b.v. in Groningen, Friesl. en Antwerpen.
Hij heeft een goei plek nu, dat hij die maar kan behouden dat is iets anders.
Zijn plek bij dat bedrijf is een bureaujobke.
Zij heeft er een plek als directrice.
akker, veld, plak
uitgestrekt gebied
Van Dale online: gewestelijk
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plek: eene zekere uitgestrektheid gronds enz. Gewestelijk ook Plak.
’En plek grond van ’en hectare, corn.-vervl.
Als het koren af was, lieten we op de plek altijd ne vliegaard op.
Op die plek planten we patatten.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.