Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Murw
“As de jatappele vjèrrig zin”: je zou ook kunnen zeggen "As de jatappele (of “iërappel” – maar dit verschilt van dorp tot dorp) mérf zin".
Interessant vind ik de g in “zoajgboar” en “zijg”, hetgeen volgens mij aantoont dat “zijbaar” eerder van “zijgbaar” is afgeleid dan van “zijdebaar” (zoals het WNT sub ‘zijen’ vermeldt).
Je ziet dat wel vaker dat verwante woorden in elkaar overgaan, vgl. in ons dialect snijen en snaaje (snijden <> sneeuwen)
Dit woord heeft in Haspengouw de betekenis “zagevent, onnozelaar, iemand die onzin uitkraamt”; is volgens mij verwant met ‘kouten’, praten. De stamklinker is kort, in tegenstelling tot die van “koêter”, het meervoud van “koêt”, gat.
Min of meer synoniemen van “koeter” zijn “koetpie” en “koêtaajl”. Het eerste verwijst naar de bijnaam destijds van een schoenlapper omwille van zijn uithangbord (“Au coup de pied”); men noemde hem “koetpieke”, maar de bijgedachte was die van “koetpie”, zagevent. Het tweede woord “koêtaajl” (aartsdommerik) heeft een lange oe omdat het verwijst naar de ‘steenuil’, waarin “koêt” dus ‘gat’ betekent.
Als in: “we gaan vanavond eens gezellig naar het lay-out”?
Rare jongens (en meisjes) die Mechelaars!
Misschien kan hier ook worden verwezen naar strits, stritsen, stritser en hondsgezeik, alle ~?
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.