Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
zaak, business, affaire
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Commerce, …, handel, koophandel, Van Dale (1872).
Hij heeft een commerce in oud ijzer.
weg, heen, voort
koppeling van en + weg;
< ‘en’ was een voorzetsel met de betekenis ‘op’, met de 3de en 4de naamval van weg
Middelnederlands: enwech, enwege(n).
Het hedendaagse bijwoord ‘weg’ is uit e(n)weg ontstaan.
Vooral in Vlaams-België maar ook elders wel voorkomende eweg, dat ook in samengestelde woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspronkelijke herkomst. (Woordenboek der Nederlandsche Taal)
zie ook eweg zijn
Enfin, ik zijn eweg, de groeten!
Dien boek op die tafel is eweg.
Goddeweg! (ga weg)
vrijwel, nagenoeg, haast, zo goed als
uitspraak: [?mz???s]
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
bijw. Aaneengeschreven vorm van de verbinding om zeggens.
Gewestelijk in Vl.-België en in Limburg. Zoogoed als, vrijwel geheel, haast, nagenoeg, bijna, ongeveer.
“Sissen lag er gerust, omzeggens gezond op zijn bed” Stijn Streuvels, Dorpslucht 1, (1914).
DS2015 geen standaardtaal
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, niet algemeen
Hij doed omzeggens niks = Hij doet haast niets
vrijwel, nagenoeg, haast, zo goed als
uitspraak: [?mz???s]
Woordenboek der Nederlandsche Taal
bijw. Aaneengeschreven vorm van de verbinding om zeggens.
Gewestelijk in Vl.-België en in Limburg. Zoogoed als, vrijwel geheel, haast, nagenoeg, bijna, ongeveer.
“Sissen lag er gerust, omzeggens gezond op zijn bed” Stijn Streuvels, Dorpslucht 1, (1914).
DS2015 geen standaardtaal
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, niet algemeen
Hij doed omzeggens niks = Hij doet haast niets
te voorschijn komen, voor de dag komen (met)
op tafel gegooid, publiek bekend worden
< pin, pinne: oudste attestatie: West-Vlaanderen 1285 (VMNW)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: In de zegsw. voor de pinne (of de pinnen) komen, te voorschijn komen, zich vertoonen, voor den dag treden. Dikwijls ook bepaaldelijk: voor het gerecht verschijnen. In Zuid-Nederland. De oorsprong van de uitdrukking is niet bekend; Gezelle denkt dat pinne hier opgevat moet worden als: gepunte stok of lat die de balie schoort en vandaar de balie zelf, zoodat voor de pinne komen vergeleken kan worden met voor den droomstok klagen, voor ’t gerecht gaan.
“Iemand veur de pinne dagen” Joos (1900-1904).
“Betalen zal hij, of ik zal hem doen voor de pinnen komen” Claes
“Die zaak komt morgen veur de pinnen” Cornelissen-Vervliet.
zie ook pinnen, met iets voor de ~ komen,
pinnen, iets voor de ~ halen
In de politiek wordt altijd naar de stok gezocht, waarmee ze den hond kunnen slaan. Als die voor de pinnen komt, kunt ge beter een kruis maken over uw carrière.
pak, maatpak
> in Vlaanderen worden pak en maatpak weinig gebruikt
> in de bet. ”pak” in N.-Nederl. vooral gebruikt in de wereld van de kleedingindustrie en -handel en de daarbij behoorende sfeer.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: It. costume (17de E); Frans le costume (18de E), in de bet. ”pak”: locale kleur in een kunstwerk, op het tooneel enz.
- volksdracht, klederdracht, kleding die bij een bepaalde ”rol” past, dus in verband met het tooneel, een maskerade en derg.
- Kleeding waarin men zich vertoont; stel bovenkleederen zonder overjas, pak.
Van Dale: kos·tuum (het; kostuums; kostuumpje)
1. kleding van één persoon, horend bij een bepaalde activiteit, een ambt of een toneelrol
2. een stel kleren, jas, broek en vest voor mannen
Ik heb een zwart kostuum met witte streepkes gekocht.
Die kostumen in uw kast zijn te oud, dat is niet meer in de mode. Die mogen weg voor de garageverkoop.
- afk. van hofstee en boerderijhof
- boerderij, hoeve
Het is de woning en de bedrijfsruimte van een landbouwbedrijf; het complete bedrijf van een boer inclusief woonhuis, erf, weiland, bouwland, stallen en schuren.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Hof: het huis met de stallingen, de schuren en het erf van een boer: boerenhofstede, (pacht)hoeve, boerderij. Zeer gewoon in Z.-Ndl.
Afbeeldingen:
boerderijhof in Diksmuide: zie hier
hof als vakantiehuis te Roeselare: zie hier
Boerderij Hof ter Motte in Poesele is een zorgboerderij voor mensen met een beperking, waar ge alles kunt vernemen over het leven van de vrije uitloop- en scharrelkippen.
Hoven worden meer en meer omgevormd tot vakantiehuizen of B&B’s.
tuin
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Hof: Omsloten stuk grond, met bloemen, boomen en andere gewassen beplant.
- in geheel Vlaamsch België het gewone woord voor tuin
- in Holland, een dichterlijk of een deftig woord (vgl. gaarde)
Klik op de afbeelding
Hof van het Rubenshuis in Antwerpen
Mijnen hof ziet er al heel wat beter uit, nadat ik het gras heb afgereden.
Iemand die geen kwaad uitricht, maar u wel een spiegel voorhoudt, omdat ge u ergert aan zijn gedrag.
uitdr.: zich van den onnozele houden
In NL meer: ‘onnozele(n)’ cq ‘onnozele hals’
Van Dale
on·no·ze·laar (dem; onnozelaars)
1.(beledigend) idioot, onnozel mens, dwaas
VMNW: onnosele
Oudste attestatie: West-Vlaanderen, 1285
onschuldig, tot geen kwaad in staat
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
a) ONNOOZELAARD
Woordsoort: znw.(m.)
Modern lemma: onnozelaar
— daarnevens ook wel ONNOOZELAAR
Een onnoozel mensch, een idioot; alleen in Zuid-Nederland.
De arme jongen schijnt een onnoozelaard of een domkop, CONSCIENCE
b) NOOZEL: schuldig
noozel, mnl. nosel, schadelijk (”Noosel. Nocens, nocuus”, Kiliaan);
vandaar: ONNOOZEL
Onnozelaars zijn dikwijls kinderen. De waarheid komt uit de kindermond. Kinderen handelen niet altijd zoals de grote mensen zouden willen en worden gemakkelijk voor ‘onnozelaar’ versleten.
Sommige mensen houden zich van den onnozele om meer informatie te krijgen over bepaalde onderwerpen en situaties, hoewel ze 100% weten hoe de zaken in mekaar zitten.
een klein kacheltje dat veel warmte afgeeft; een klein, handig voorwerp dat “duivels” goed presteert
SN: duveltje: klein kacheltje waarop gekookt kan worden
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Klein gietijzeren kacheltje. In Zuid-Nederland (Cornelissen-Vervliet)
Het duvelke brandde op halve kracht, maar toch was het na een half uur al lekker warm in de blokhut. (vb, Afbeelding zie hier)
een kopje
zie ook: jat, zjatte
< Frans: jatte: kom, kommetje
Woordenboek der Nederlandsche Taal: zjat: Gewestelijk in Vlaams-België en in Nederlands-Limburg (Maastricht).
ook in Vlaams Brabant
Kom! We gaan een zjat koffie drinken.
opscheppen, hoog opgeven over
zie ook bestoefen, stoefer, stoeferij, stoef
West-Vlaanderen: boffen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: stoefen, stoeffen: ww. Een zuidelijke vorm naast stoffen: Stoffen, pochen, roemen.
- “Drij beroemde doktoors zaten in een voorname herberg te stoefen over hun kunst” Coeckelb. (1903)
Karel is aan het stoefen over zijne nieuwen auto.
ferm uit de hoek komen, zware middelen inzetten
NL: met zwaar geschut komen
Tegenstanders, onder wie ook premier Charles Michel, haalden hun bazooka al boven om het voorstel af te schieten als een communistisch project. (VRTNWS)
Even leek hij van zijn melk, dat verwachtte hij niet, dan moest hij maar zijn bazooka bovenhalen. Hij had namelijk enkele woorden in het Arabisch geleerd, over moeders enzo. (Kif Kif)
Begin 2015. Toen waren de Europese aandelen ook ondergewaardeerd, er waren tekenen van een economische heropleving en Mario Draghi had net zijn bazooka bovengehaald. (spaargids.be)
likken, zie ook aflekken
zn.: lek (m.)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: voorkomende bijvorm van Likken, die in N.-Nederl., althans tegenwoordig, alleen in meer of min ongemeenen stijl voorkomt, maar in Z.-Nederl. de gewone vorm is.
in Antw en delen van de Kempen: lakken
Ons poes lekt van haar kommeke melk.
De hond geeft lakskes. (Antw.)
1.het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas
Woordenboek der Nederlandsche Taal
Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.
2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…
3. spaarkas, bank
zie ook spaarkaske
< Frans la caisse (= de kassa, de geldkist)
uitdrukkingen met “kas”: zie
kas, alles uit zijn ~ halen
kas, de ~ spijzen
kas, er zijn ~ aan vegen
kas, het is ~
kas, iets in zijn ~ spelen
kas, in zijn ~ slagen
kas, op zijn ~ krijgen
kas, uw ~ opvreten
kas, uw ~ volspelen
kas, zijn ~ afdraaien
kas, zijn ~ leegrijden
1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten
2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 211115)
3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.
- scheldwoord voor een vrouw
- niet slimme, achterlijke vrouw
Woordenboek der Nederlandsche Taal: kalle: Alleen in Zuid-Nederland. Naam (bijnaam; spotnaam) voor eene domme, dwaze vrouw. Kalletje, een onnoozel meisje (Yperen; Belg. Mus.)
uitspraak: klik op het pijltje
vergelijk ook kalle met de haak
Gij domme kalle!
Die dwaze kalle heeft weer niets begrepen van de uitleg.
Die kalle steekt de kleurwas en de witte was tope!
oneerlijk handelen, vals spelen
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Bedriegen, bedrog plegen in het spel (te Antwerpen) (Schuermans) (1865-1870)
‘Opnieuw schieten! Gij hèt gepooterd!’ (Cornelissen-Vervliet.)
‘Nie’ pooteren!’
Hij was het snelst klaar met zijn opdracht. Zonder te poteren was hem dat zeker niet gelukt.
beroerte, infarct
zie ook attak
uitgesproken: /geroktèt/, /gerokthad/,/geroktaad/
Van Dale 2014 online: gewestelijk, verouderd: door of met een geraaktheid geslagen, getroffen worden, een beroerte krijgen
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Beroerte, aanval van vallende ziekte, verlamming. Het mv. mogelijk, doch weinig in gebruik.
- Kom, Pauw, kom naar boven, of ik krijg er nog eene geraaktheid van! Conscience (ed. 1868)
- Het jaar daarna werd de oude hertog Philips te Brugge door eene geraaktheid geslagen, Conscience (ed. 1869).
Fons ligt in het ziekenhuis, hij heeft een kleine geraaktheid gekregen, maar hij komt er wel weer bovenop.
Op 10 november 1608 werd Avellinus bij aanvang van de viering van de Heilige Mis getroffen door een beroerte. Als gevolg hiervan wordt hij tot op vandaag om voorspraak gevraagd bij “geraaktheid” en “onvoorziene dood”. (wikipedia: Andreas Avellinus)
Gelooft me na, dat is deur da zuipe dat hem een “gerokthad” ee g’had. (Antwerpen)
Hij heeft een geroktaad gehad en is lam geworden aan één kant. (Kempen)
wesp
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Peewesp, te Antwerpen als naam voor de gewone wesp (Corn.-Vervliet 1899).
In de provincie Vlaams-Brabant spreekt men van “peerwepsen” of “peerwespen”.
zie varianten bij paardenwesp
Pas op voor die peeweps, sebiet wordt ge gestoken.
Rap, er zit een peeweps binnen, pakt de gazet!
spijbelen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Uit Haag en School.
Door kiliaan (1599) vermeld in de beteekenis van: niet openlijke, onaanzienlijke, weinig bezochte, heimelijke school (”haegh-schole).
Naar eene jongere opvatting echter: school die achter-, of in eene haag gehouden wordt; immers haagschool doen, gaan, houden beteekent in ZuidNederland (t.w. in De Kempen; zie schuermans (1865-1870)): heimelijk de school verzuimen, achter de haag loopen enz.
zie ook brossen, haag, achter de ~ lopen, haagloper, haagschool houden
Ons dochter kwam thuis met een afwezigheidsbriefje van de directeur, ze heeft weer haagschool gedaan!
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.