Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
spijbelen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Uit Haag en School.
Door kiliaan (1599) vermeld in de beteekenis van: niet openlijke, onaanzienlijke, weinig bezochte, heimelijke school (”haegh-schole).
Naar eene jongere opvatting echter: school die achter-, of in eene haag gehouden wordt; immers haagschool doen, gaan, houden beteekent in ZuidNederland (t.w. in De Kempen; zie schuermans (1865-1870)): heimelijk de school verzuimen, achter de haag loopen enz.
zie ook brossen, haag, achter de ~ lopen, haagloper, haagschool houden
Ons dochter kwam thuis met een afwezigheidsbriefje van de directeur, ze heeft weer haagschool gedaan!
veel te zat
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Zoo zat als een patat, ten volle dronken, Joos (1900-1904) (vandaar ook: patat zijn, dronken zijn, De Bo (1873)).
vergelijk honderdduizend, zo zat als ~ man
zie varianten bij pottoe
Ik ben zo zat als een patat! Die 5 laatste trappisten waren er te veel aan!
Drie uur na datum kwam em binnen, zo zat als ne patat!
(vaak ontrond tot “in”)
ui
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Modern lemma: ui ( …)
Middelnederlands uyen (uden, ugen). De aangetroffen spelling (1515) oyen is mogelijk te verklaren uit invloed van frans oignon. De etymologie is onzeker: ui is waarschijnlijk een reïnterpretatie, uit het als meervoud gevoelde uien, welke vorm óf is ontstaan uit ajuin , óf rechtstreeks uit lat. unio (zooals limburgs un)
zie ook reacties
Om uw eieren met Pasen schoon bruin te verven, moet ge schalen van unnen in het kookwater doen.
Rodekool (opgelet: kabuizen is altijd in het meervoud! Rodekolen is dus ook kabuizen)
Van Dale vermeldt “kabuis” (kabuiskool)
< kabuis (vr. in het Woordenboek der Nederlandsche Taal) < Middelnederlands cabuus, cabuys (m.) < Fr. chou cabus < Provençaals cabus < Lat. caput = kop
Vandaag eten we kabuizen met worsten.
vlek, spat, plek
sproetje: bruin plakske
Woordenboek der Nederlandsche Taal: plak – plek: in verschillende beteekenissen wisselt het woord, evenals plekken en plakken
Die plak op uw tshirt krijgt ge daar niet uit op een 40° was.
Van de zon krijg ik allemaal bruin plakskes op mijn vel.
werk, betrekking, ambt, job
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plak: plek, plaats, betrekking. Gewestelijk, b.v. in Groningen, Friesl. en Antwerpen.
Naar ’en ander plak uitzien, corn.-vervl. (WNT)
Zijn slechte motivatie heeft hem zijn plak gekost.
Na een langdurige ziekte is haar plak nu ingenomen door een collega.
doek
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plak: Lap, doek. Gewestelijk (b.v. in Limburg) in gebruik voor: doek in ’t algemeen en, vooral in samenstellingen, ook voor bepaalde soorten van doeken.
Noa datter oetgeglietsj (oetglietsje) is lupper mèt ziene erm in de plak.
Nadat hij uitgegleden is loopt hij met zijn arm in een doek.
Een vrouwendoek heet eenvoudig plak; een halsdoek of das halsplak, en een zakdoek teschplak, Onze Volkst. 2, 225 b. (uit het WNT)
een veld, een uitgestrekte plaats, plek
Van Dale 2014 online: gewestelijk
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plak: Eene zekere uitgestrektheid gronds enz.
Op de plak is plaats genoeg om te sjotten.
“Het schoolplak” was geen school. Het was gewoon de volkse benaming van het plein (“plak”) gelegen aan de Onderwijsstraat – Lange Stuivenbergstraat – Schoolstraat. (geschiedenisvanantwerpen.be/forum)
“Op die plak zaai ik koren”, Cornelissen-Vervliet (uit het WNT)
geslachtsgemeenschap hebben, ook vossen, neuken, poepen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Modern lemma: vogelen
— veugelen — Van vogel.
Eigenlijk: Treden, resp. paren, van hoenders.
De haan veugelt de hen, De Bo (1873).
Overdrachtelijk, van menschen. Coire, resp. futuere, beslapen. In de volkstaal nog vrij algemeen, vooral in het Zuiden.
“Yverig … heb ik u al mijn dagen, O zoete Engelin! mijn liefde toegedragen …! Omdat ik wonder veel van zoete vogelen houw. Dus laten wij te zaam ons beide vaardig maken, Opdat wij met er haast aan ’t vogelen geraken: … Dus laat mijn vogel Lief! in uwe vogelkooi” Verm.(c. 1785).
Van Dale 2014 online: gewestelijk
Ik heb goesting om te vogelen.
niet geslaagd zijn, onvoldoende halen, flessen
definitie ANW: buizen
1. ((vooral) in België)
een onvoldoende krijgen voor een examen; zakken
buizen
2. ((vooral) in België)
iemand laten zakken voor een examen; iemand een onvoldoende geven
< Afleiding van het zn. buis in de uitdrukking iemand zijn buis geven ‘hem afzeggen, een blauwtje laten lopen’, een buis krijgen ‘zakken (bij examens)’, meestal opgevat als een afleiding bij het werkwoord buizen ‘slaan’, een nevenvorm van buischen ‘slaan, kloppen’ (1573; Woordenboek der Nederlandsche Taal), (mhd. biuschen ‘id.’).
Ik ben gebuisd op aardrijkskunde.
“buizen, gebuisd worden ‘zakken’” (1865–70; Schuermans)
glijden
< Middelnederlands: ‘slideren’ , onder invloed van ‘sleuren’.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Glijden
- Op ijs of sneeuw. In dit gebruik in Holland niet gewoon.
- Glijdende danspassen doen, dansen. In Zuid-Nederland.
West-Vlaanderen: sleren
zie ook slijderen, uitslieren, slierbaan
Het is gevaarlijk op het ijs, want ge kunt beginnen slieren.
Hij (liep) graag in het spichtig Decembergras of slierde op het oneffen ijs van de goot aan den zijgevel, (DE VOS, Vl. Jong. 1879)
…zoo gauw was ’t gedaan om voort te slieren in de dronkene voldaanheid —: ’t was zijn eigen bruiloft dat hij vierde! STIJN STREUVELS, Minneh. (1903)
kan vanalles zijn
vgl. stoffatie
< waarschijnlijk van stoffage < stoffeeren;
grondstof, fournituren, geweven stof, bekleeding, stoffeering, enz. (uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal)
NL: spul
Ik gebruikte goeie stafatie om de kader te lijmen (de lijm is dus dé goeie stafatie).
Ik ben ziek; de dokter gaf me goeie stafatie (goeie medicijnen).
fret, bunzing
Hageland: fisch
West-Vl.: fiesjow
< mogelijk ontleend aan het Waals/Picardische fichau, zoals het Engelse (archaïsch) fitchew.
Fichau zou zelf een diminutief zijn van het Middelnederlands fis (bij Kilaan visse, fisse, vitsche).
Vis is vermoedelijk af te leiden van een stam ‘fis’ waarbij ook veest en vijsten behoren. (Woordenboek der Nederlandsche Taal)
In het Engels betekent “vixen” een vrouwelijke vos en is het ook een scheldwoord voor “gemene vrouw”. Volgens Van Dale wordt ook het woord “fist” (variant van fis) gebruikt als scheldwoord voor “venijnige vrouw”.
Er zat een fis in het kippenhok.
een niet al te slim persoon
uitspraak Herenthout (Huirtuit): petuitters (korte ui)
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Oneigenlijk voor: een mensch met weinig verstand.
B.v in het Westvlaamsch: Een onnoozele patater, De Bo (1873).
De “Petuitters” was ooit de bijnaam van een familie boerenkinderen, die niet al te proper en niet al te slim waren.
Beste Patatter, Beetje met de deur in huis vallen, maar ‘het zit er op’ dit schooljaar… (pat@ juni 2010, Mechelen)
aardappel, patat, ook pataat, bataat
< patazen: zie peteus, peteuze, petezze
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Bijvorm van Batate, en evenals dit ontleend aan sp. batata (zoete aardappel) of. patata, een woord van Amerikaanschen oorsprong. Eertijds ook patattes, pataddes, dat ofschoon eigenlijk het mv. van het uitheemsche woord als enkelv. werd opgevat. Daarnaast vindt men de vormen: patater(s), patatter(s) enz. en patazen, die misschien samenhangen met patattes(en). Ook eng. potatoes en zwe. potates, potäter, heeft deze bet.
Mmm, nief patatters gebakken in de pan of in patatsalaat en een fris pintje tafelbier erbij, dat is genieten…
motregen, druilregen, af en toe een lekske regen dat er valt
Van Dale online: gewestelijk: zeer fijne motregen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: in Z.-N. een term voor motregen
ook in het Hageland
Het is maar muggenpis dat er valt.
Noemde dees rege? tis ma wa muggenpis zalle, sebiet nog es wa in mennen hof gaan werken peisek… (Kempen)
(Noemt ge dit regen? Het is muggenpis, sebiet nog eens wat in mijnen hof gaan werken, peins ik…)
Muggepis: ziejever (zever) woa dagge ferm nat van wurdt (Kempen). (muggenpis: zever waar ge serieus nat van wordt)
schillen, met een mes van de schel ontdoen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: schellen: Van de schil of de bast ontdoen. Gewestelijk.
zie ook: ongescheld
Klik op de afbeelding
Patatten schellen
Voor de patattenjas (jassen, patatten ~) heb ik vandaag 2kg gescheld voor frieten. Morgen houden ze hun frakske aan. Gekookt in de pel, met een beetje echte boter en een snuifke peper en zout. Zalig.
hoor, hè, toch, wat denkt ge wel, …
bevestigend stopwoordje, ook gebruikt als bekrachting van een mededeling
Etymologie: Ontstaan uit ‘zullen’ met enclitisch gij: zult gi > zuldi > zulde > zulle (Woordenboek der Nederlandsche Taal)
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
zie ook
Antwerpen: zenne
Antwerpse Kempen: zalla, zalle, za, zenne, zeulle, zulle
Hageland zonne of zolle
- Ik zal u nog wel hebben, zulle!
- “zonder mij komt ge d’r niet, zulle” – uit ‘Zichemsche Novellen’, Ernest Claes, 1921
- Ge moet nie peinzen dagge da moogt doen, zulle.
spinnenweb, spinrag
niet in Van Dale
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Gewestelijk in Zuid-Nederland
zie ook spinnenet, spinnekoppenet
Al dat spinnegeweef tegen het plafond, ik kan het niet meer zien! Waar is de spinnebossel?
veiligheidsspeld / ’toe spèl /
zie slutspelle, toespang
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Toespel, speld die door middel van een haakje of kapje gesloten wordt, veiligheidsspeld. In een deel van Z.-Nederl. (1890)
Als ge een toespel bij hebt, valt ge nie in affronte (affronten, in ~ vallen).
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.