Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
iedereen, alleman
Ook: Pier, Pauw en Jef
Ook: Peer en Pauw
ook: Jef en Pier
VD2015 online: Jan, Peer en Pauw
oorsprong: Pieter en Pauwel
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Dikwijls in de verbinding:
- Pieter en Paulus, op dezelfde wijze gebruikt als: Jan, Piet en Klaas.
Waar gy nu deze Aanwijzing van daan gehaalt moogt hebben, van Pieter, of van Pauwels, uyt blauwe boekjes, straatgeruchten, of andere in- en aan-blazingen, dat is al even veel, oudaan, H. Broederm., Aanm. op de Besch. 132 (1674)
- Die seer Heylige Apostelen Sinte Pieter en Pauwels
In haar straat kent ze Pier, Pauw en Jef.
mep, slag
vgl. paté
ook in Antw.: pe.taat
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Slag, oorveeg. In Z.-Nederl. en Zeeland
- Een patat krijgen, De Bo (1873).
- Iemand eenen patat draaien, De Bo (1873).
- Iemand ‘ne’ pataat om zijn ooren geven, Cornelissen-Vervliet (1899)
zie ook patat, een ~ krijgen
Als je niet braaf bent, zal ik je een patat tegen je oren geven.
Bij die vechtpartij heeft hij een ferme patat op zijn oog gekregen.
Die botsing gehoord? Dat was een serieuze (serieus) patat, ze!
Een steekwagentje: een transportmiddel met een horizontaal vlak, 2 wielen en 2 handvatten dat gemaakt is om vb. bierbakken of dozen te transporteren.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: duivel: Rolwagentje. In Zuid-Nederland (V. Houcke en Sleypen, Mets. (1897); Cornelissen-Vervliet 1899).
zie ook pierewiet, pirrewitje
De brouwer kan dankzij zijn duvelke verschillende bakken bier in 1 keer verzetten.
grote slungel, plaaggeest, deugeniet
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Modern lemma: lorejas
- lorias -, znw. m., mv. -sen. Wellicht samenhangende met Lor en Leur
In een groot deel van Z.-Nederl. in gebruik voor: deugniet, schobbejak; ook wel voor: lomperd of verwaand mensch (zie de idiotica).
MNW: lore: znw. m. en vr.
< Mnl. deugniet, schelm, schurk. Het is nog heden in dien zin in het Wvla. bekend, doch steeds vr., ook als het van een mannelijk persoon wordt gebruikt
Lowieke is ne echte laurejas! (Haspengouw)
Die lorejas laat niemand gerust. (Mechelen)
Lorejas! Blijft van mijn voeten met dat grassprietje, dat kittelt za. (Kempen)
”Willen we dan gaan zwemmen?” opperde Bertje, die wellicht aan ’t bedenken was geweest dat ze een zoo schoonen vrijen namiddag toch niet mochten laten voorbijgaan, zonder een enkelen guitenstreek of eenige deugnieterij te verrichten. Daarvoor waren ze ”lorejassen”! Bollansée (WNT)
Laat die kinderen gerust, leelijke lorejas! Corn.-Vervl. (WNT)
O die lorias! hij drinkt gedurig en betaalt zijn schulden niet, Joos (1900-1904). (WNT)
er geen raad mee weten
Van Dale 2015 online: BE, informeel
Woordenboek der Nederlandsche Taal: geen blijf met iets weten, er geen weg mede weten; in Z.-N. (”Mie is zoo rijk, dat ze met haar geld geenen blijf weet”, Segers, B. d. Kemp. (1900); zie ook Sleeckx (1861))
Mijn kinderen zijn lastig vandaag. Ik weet er geen blijf mee.
blaffen, belen
Van Dale 2016 online: BE, spreektaal
VMNW: bassen: blaffen van honden, vermogen om te blaffen
oudste attestatie: West-Vlaanderen, 1287
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Een woord, dat in de verwante talen niet voorkomt. In Z.-NL. gewoon woord, in N.-NL. niet in gebruik.
zie ook niks te bassen hebben
De hond is zo aan ’t bassen, staat er iemand aan de deur misschien?
kerel, manspersoon
ook als aanspreking
Van Dale: 4 (informeel) persoon
Woordenboek der Nederlandsche Taal: gast: verkl. gastje, in de volkstaal gasje
Die gast moet niet denken dat hem het manneke is (manneke, het ~ zijn). Anders maken we hem een koppeke kleiner (fig.). We zullen hem eens mores leren.
Zeg gast, ’t zal al wel genoeg geweest zijn zeker?
Hela gasje, rustig aan hé! (gastje)
knikker, glazen bolletje, kinderspeelgoed
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Knikker, stuiter, in Vlaamsch België (De Bo (1873); Corn.-Vervl.); door vluchtige uitspraak ontstaan uit bonket, bol(le)ket.
zie ook marbel, laveur, schiethuif, bolleket, boemeket
Speelt gij liever met de ketten in het zand of op de stenen?
Kzen al men kette kwaait gerokt on mene maat. Ik ben al men knikkers verloren aan men vriend.
te veel gedronken, bezopen
zie ook: deirm, pottendarm, zjaak, pottoe, petrol zijn, poepzat
Westvlaamsch idioticon: verwant met poerloere:
Een kluchtwoord gebruikt in den zin van Scheel, losch, fr. louche. Poerloere kijken.
Poerloere zijn: Een belemmerd en schemerend gezicht hebbende ten gevolge van den drank, beschonken, dronken.
Zij is weerom al poerloere, fr. en riole. Zij drinkt zich dikwijls poerloere. (Meest gez. van vrouwen.)
- Ook m., vklw. poerloertje, in den zin van Borrel,
jenever. Een glaasje poerloere. Te veel poerloere drinken.
Sa, een poerloertje net, tirelet,
Daer op gezet. (Volksrijmpje.)- Vgl. fr. berlue, dat de Walen berlou en berliou uitspreken.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: poereloere
bnw. en znw.
In West-Vlaanderen voor scheel, ook voor dronken (inzonderheid van vrouwen gezegd), en vervolgens als znw. voor: een borrel, jenever (de bo 1873; de laatste bet. ook vermeld in een aant. v. gezelle).
De Karel was op de trouwfeest poepeloere zat.
Poepeloere was em, niet te doen!
1) broekophouders (SN)
2) schouderbandjes van een BH
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Ontleend aan Frans bretelle, meestal in het meervoud bretelles, dat zelf weer ontleend is aan Oudhoogduits britil ‘teugel, toom’.
1) Zijn broek hangt altijd tot op zijn hielen. Wij hebben hem mooie bretellen gekocht voor zijn verjaardag.
2) De bretel van haar BH was over haar linkerschouder omlaag gezakt.
giechelen, lachen
uitspraak in Antwerpen: klik op het luidsprekertje om het woord te beluisteren
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Giechelen
Van dezelfde basis als gijbelen, giebelen en gibbelen.
Gewestelijk in Vl.-België. schuerm. (1865-1870).
- Ze zagen er een verdachte toespeling in op de meisjes, omdat een paar jonge blaren aan ’t gibberen gingen, Claes, De Witte (1920).
- Op die achterste banken werd er altijd gewesterd (westeren) en gegibberd door eenige jonge mannen, Claes, Fanf. (1924).
zie ook gegibber, gibber, gibberzjat
Het kindje gibberde van plezier toen oom gekke bekken trok.
huilen
kweiken of bleiten of schrieëven
Woordenboek der Nederlandsche Taal: kweken: Ook voor het huilen van kinderen (zie de zuidndl. idiotica),
Marieke heeft nog dagen aan een stuk zitten te kweiken omdat haar lief het afgemaakt had.
Ze heeft nogal een stukske afgeblèt.
Moet ge daar nu zo voor schrieëven?
1) afkorting van niet, ook wordt nie gebruikt
2) wordt gebruikt als verdubbeling/versterking van een ontkenning
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
1) Uit niet is in verschillende dialecten ook ontstaan nie, waarschijnlijk wanneer het woord met weinig klem werd uitgesproken, maar de vorm niet is in de algemeene taal toch de juiste vorm gebleven, in verschillende streken in de spreektaal gewoon, in andere onbekend.
2) In de oudere taal werd ‘niet’ toegevoegd in een zin waarin eenig woord voorkwam dat een ontkenning behelsde. Dit gebruik is nu nagenoeg verouderd (vgl. echter niemand niet?)
1) Die koele blauwe kleur staat u ni, ge zou beter een warmere tint nemen, dan straalt ge.
Kindertjes van ca 5 jaar vragen allicht :‘Waarom of waarom ni’
2) Het kan ook nooit ni goed zijn.
Ik heb hem nieverans ni gezien.
Met dat prachtig nazomer weer waren we gaan wandelen. We waren de enige toen want we hadden niemand ni gezien.
deugniet, kwajongen
< verbastering van Krowaat < Kroaat
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Door den slechten naam waarin de Kroatische soldaten stonden werd het woord (ook in den vorm krawat en karwat; zie b.v. joos 1900-1904) in Antwerpen en omgeving een scheldwoord.
Men bezigt het voor:
> een deugniet of voor iemand die niet deugt voor zijn werk, en ook in minder ongunstigen zin voor een fopper of plaaggeest, of voor een halven gek. Zie schuerm. (1865-1870)
zie ook krawaat (van Lille)
A ge mè zo’n krawaten op schok zijt, kan het wel eens voorvallen dat ge ambras krijgt.
bijna, ongeveer, het scheelt weinig (of…)
zie ook: ver, verre
Van Dale: gewestelijk: nagenoeg, bijna
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Uitsluitend gewestelijk, m.n. in Vl.-België, O.-Brab. en Limb.,
in die zin van: is ’t nu wijd gedaan met…, of dubbel: is ’t nu bekanst wijd gedaan met….
ook in de prov. Antwerpen
Is dat nu verdorie bekanst wijd gedaan met dat ruzie maken?
Kom we gaan naar huis, dat feest is hier wijd gedaan.
Gewend worden, gewoon worden, ermee kunnen leven.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: In den zin van ”gedijen” ook van abstracte zaken gezegd.
Als ’t Meysjen selver vrijt, sal ’t vryen selden aerden, (1622).
De duitsche looptijdingen moghen hier niet aertten, (1630).
Ik zal het nooit kunnen aarden dat mijn beste vriend met mijn vrouw weg is.
Hij kan het samenleven niet aarden. Hij is te lang alleen geweest en heeft altijd zijn goesting kunnen doen. Nu moet hij de wensen van haar kunnen aarden en dat is moeilijker.
1) hoge dunk, streken verkopen, een air hebben
< Frans grand genre: grote zjaar
Woordenboek der Nederlandsche Taal: bij zjèren: afgeleid zjaar:
Wijze waarop iemand handelt of te werk gaat; manier van doen. In de aanhaling steeds in de verbinding groote zjèèr, groot vertoon.
- Groote zjaar, prachtvertoon, trant, wijze der rijken, joos (1900-1904)
- ’t Is allemaal groote zj?r in dat huis, corn.-vervl. (1903).
— Ze hebben ’nen knecht die een frak draagt met vergulde knoppen, dat is de groote zjaar, joos (1900-1904).
zie ook zjaartrut, zjaarwijf, zjaaremme, zjaarkloot, vgl gesten hebben
2) iemands zjaar, iemand zijn genre
passend bij, iemands stijl, voorkeur
zonder grootsheid
1) Hij heeft nogal wat zjaar bij.
2) Dat vintage kastje kon ik niet laten staan. Vintage is mijne zjaar, hé. (Regio Waasland).
voorlopig vastnaaien, driegen met driegdraad
Woordenboek der Nederlandsche Taal: troggelen, trochelen, Truggelen: de vorm met – ch – is de oudste.
Met groote steken voorloopig aan elkaar naaien, rijgen; los en slordig aan elkaar zetten, slordig naaien, stoppen of breien.
In Z.-Nederl. en Limb.
Trochelen j. drieghen. Leviter consuere, Kiliaan (1588).
Als ge een rok of kleed wilt ommaken, moet ge de zoom eerst trochelen. (lokale uitspr.: troëchele)
kermis
< Frans: foire < Latijn feria = feest
volgens Van Dale 2016 BE verouderd
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Alleen in Z.-Ndl.
zie ook halfvastenfoor, handelsfoor, foorwijf, trukken van de foor, Sinksenfoor, meifoor, paasfoor, foeër, foorkramer, foorpastoor, Leuven foor, zo zot als ~
Op de foor zijn we naar de botsauto’s geweest.
De Sinksenfoor is een kermis die jaarlijks rond Sinksen in Antwerpen wordt gehouden.
1) rommel
2) afval
3) producten en goederen van slechte kwaliteit
4) junkfood
AN-verwant: bocht
Antwerpse Kempen: uitspraak boecht
zie ook: bucht, met den ~ zitten; bucht van de Aldi
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Bocht; ZN: ook bucht, bacht, boecht
in ZNl. m., in Fransch-Vlaanderen vr.
Een woord, welks eigenlijke beteekenis en oorsprong in het duister schuilen. Volgens eene gissing zou het verwant zijn met (us)baugjan, keren, vegen, en dus eigenlijk: wegveegsel, uitvaagsel beteekenen. Sommige vormen van het woord, die met eene â of a, schijnen echter kwalijk met deze afleiding bestaanbaar. In Duitsche tongvallen beteekent het woord inderdaad: drek, vuilnis; soms is het woord dan moeilijk te onderscheiden van bocht, varkenskot, krib.
VL: al wat van slechte hoedanigheid is, niet deugt, uitschot, ontuig.
1) Ruim nu toch es de zolder op, al dien bucht mag naar het containerpark.
2) De buren zijn verhuisd, de container vol bucht komen ze maandag ophalen.
3) Gij verkoopt niets dan bucht.
4) McDonalds? Is dat eten? Zo’ne bucht!
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.