Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
vork
Van Dale: verket
zelfstandig naamwoord m./v. verketten
1. niet algemeen vork (als eetgerei)
< Woordenboek der Nederlandsche Taal: verket: variant van vorket < ontleend aan het Picardisch fourquette, evenals ferket, forket, ket, frinket
De vormen met sj en ch zijn ontleend aan het Frans fourchette: fersjet, ferchette, forchette, forsette, versjèt
Hij eet met mes en verket.
kapsel
< Frans: la coiffure
Woordenboek der Nederlandsche Taal: COËFFURE, znw. vr., mv. -s.
Het frans coiffure `kapsel; hoofdbedekking’ (1694, in de verb. coiffure à boucles c. 1500), naast ouder coeffeure (voor 1528); zoo ook engels coiffure (voor 1631), incidenteel duits coiffure (begin 19de e.). Gelet op de data in de etymologische woordenboeken moet frans coiffure ouder zijn dan 1694. Eertijds ook in den vorm coëffure, een vorm die correspondeert met den ouderen vorm in het frans.
zie ook coiffeersel, coiffeur, coifferen
Een nief coiffuur
De coiffeuse heeft een nieuw coupe geknipt. Wat vindt ge van mijn coiffuur?
boodschappentas
zie ook: kabas
afbeelding zie: https://dilka.xcdn.nl/artlarge/boodschappentas-lang-hengsel/article/46202202_1.jpg
< Frans: cabas
Woordenboek der Nederlandsche Taal: kabas, voorheen ook KABASSE; daarnaast KABAAS, KARBAAS; ook wordt op vele plaatsen in Vlaamsch-België (o.a. te Gent) KABA gezegd (het woord moet dus tweemaal ontleend zijn)
Mnl. cabas en cabaes. In Noord-Nederland althans nu niet meer gebruikelijk.
ook in Oost-Vlaanderen
Ben met me kabba vol groenten van de markt gekomen.
met enige moeite klimmen, klauteren, kruipen
ook in prov.Antw.
Kempen: kruipen, rechtkruipen
uitspraak: kreuffelen
Vgl. Nl.: krabbelen, Zweeds: kravla
oorsprong:
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Klaveren
> klauteren, klafotteren, klauwieren, klauwieteren
in N.-Brabant en Vlaamsch België: KLAFEREN
gewestel.: KLEVEREN
In Westel. N.-Brab. en in deelen van Vlaamsch België: KLEFFEREN
Zich met armen en handen, knieën, voeten —, van dieren: met de voorste en achterste ledematen en, bij katachtige dieren, met behulp van nagels, klauwen, in iets (boom, paal) —, tegen iets op, — behendig of moeizaam — omhoog werken. Als een woord van de eigenlijke volkstaal: boven den Moerdijk onbekend en niet in gebruik, en, bij Hollandsche auteurs: uit het Zuiden ontleend.
Klaferen, voor klaveren (Antw.), in Br. en de Kemp. zegt men klefferen, ook kreffelen, schuerm. 1865-1870
Met veel problemen kreffelde hij den dam op.
Die baby kreffelt rap door huis.
Den bokser kreffelde trug recht! De bokser krabbelde weer overeind!
klimmen, klauteren
ook in Vlaams Brabant
zie ook klaverkatte
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Klaveren
> klauteren, klafotteren, klauwieren, klauwieteren
in N.-Brabant en Vlaamsch België: KLAFEREN
gewestel.: KLEVEREN
In Westel. N.-Brab. en in deelen van Vlaamsch België: KLEFFEREN
Zich met armen en handen, knieën, voeten —, van dieren: met de voorste en achterste ledematen en, bij katachtige dieren, met behulp van nagels, klauwen, in iets (boom, paal) —, tegen iets op, — behendig of moeizaam — omhoog werken. Als een woord van de eigenlijke volkstaal: boven den Moerdijk onbekend en niet in gebruik, en, bij Hollandsche auteurs: uit het Zuiden ontleend.
Klaferen, voor klaveren (Antw.), in Br. en de Kemp. zegt men klefferen, ook kreffelen, schuerm. 1865-1870
ook: kruipen van baby over de grond
- De kat kleffert op den boom, de bo 1873.
- Dieë kwaêjongen kleffert overal op, corn.-vervl.
Ons Joske kleffert geren in de bomen.
Als de hopman in de boom kruipt, klefferen hem al de welpen na. (Dr. Fa Claes: http://www.literatuur.comli.com/)
kwak
dim., klakske
een klakske kan ook een klak zijn, zelfs een grote (in WVL althans)
prov. Antwerpen: klod
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Klodder, kwak, klad, smet van slijk of vuil.
Een klakke spog. Klakken spuwen. DE BO (1873)
De klakken modder zitten an dat peerd zen pooten. Ald.
Piet bestelt een portie frieten.
‘Doe er maar nen grote klak mayonnaise bij’ roept hij de dienster na.
pet
Woordenboek der Nederlandsche Taal: klak
— KLAKKE —, znw. vr. Naam voor verschillende hoofddeksels, van welken de oorsprong niet is na te gaan.
1. In Vlaamsch België (en ook in Nederlandsch Limburg): de naam voor het hoofddeksel van mannen, knapen en jongens dat in Nederland pet heet: een soort van ronde muts of baret met een stijve klep van voren.
2. Eertijds in de Kempen. De naam van een lederen hoofddeksel der kleine meisjes, dat het geheele hoofd als een muts bedekte (Cornelissen-Vervliet (1899)).
3. In de Zaanstreek. De naam voor het huismutsje (van fluweel of andere stof) dat oude heeren dragen; kalotie.
?Aanmerking. — Klak als naam voor een heerenhoed dien men toe kan slaan of in elkaar kan drukken om hem onder den arm te kunnen dragen, is een ander woord, ontleend aan Frans ‘chapeau claque’.
zie ook amai mijn klak,
klak, er met de ~ naar gooien,
klak, er met uw ~ hene slaan,
met de klak rondgaan,
klak, zijn ~ is aan zijn kop vastgegroeid,
Jef klak
Opa draagt altijd zijn klak.
Dien Johnny heeft een belachelijke klak op.
om het even, eender
taaladvies.net: status standaardtaal in België onduidelijk
Van Dale 2013 online:
onderling niet afwijkend, synoniem: overeenkomstig
zie ook gelijk wie, gelijk hoe, gelijk wanneer, gelijk welk, gelijk wat, …
Om zeven uur of om acht uur? Het is mij gelijk, zeg het maar.
Mij gelijk wat we eten, alleen geen frieten want die heb ik deze week al twee keer geten.
Gelijk wat hij doet, het is verkeerd.
zoals, (even)als, alsof
VMNW: ghelike
Oudste attestatie: Brabant-West, 1265-1270
Verkorting van de verb. ghelike alse, uit het bw. ghelike en het vw. alse. Na weglating van alse neemt het oorspronkelijke bw. de voegwoordfunctie over.
Mar wildi mi nv staen in staden Gelic gi hebbet uremden lieden Gedaen. Lutg.K p. 112, r. 4-6, Brabant-West, 1265-1270
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Als voegwoord van wijze.
Evenals het voegw. als, wordt gelijk ook gebezigd, om de wijze, waarop iemand of iets voorgesteld wordt, bij vergelijking te kennen te geven. Het staat dan in beteekenis nagenoeg gelijk met als zelf, met of ’t ware of als ’t ware.
In deze toepassing echter komt het thans weinig meer voor, ofschoon in Vlaamsch België nog in gebruik (SCHUERM., Bijv. 93 (1883)).
Uw manieren en principes zijn juist gelijk uw vader.
Gelijk het er nu naar uitziet zal er misschien toch nog een regering komen.
Ik ben weer helemaal de oude, gelijk ge ziet!
(Ge)lijk da gij weet hoe dat da moet.
medelijden
zie ook: medelij
< Fr. compassion <Lat.compassio < pati, lijden.
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
znw. vr. Ontleend aan lat. compassio en fr. compassion.
Medelijden, deernis. Thans alleen in Zuid-Nederland.
“Hebt medelijden, hebt compassie, hier met een armen blindeman”, Stijn Streuvels, Minneh. (1903).
“Compassie strijkt geen zalf, medelijden alleen is niet genoeg” (Corn.-Vervl.)
Belgisch-Nederlands volgens het INL
VD 2016: 1 medelijden
•compassie hebben met …
Ik had compassie met die vrouw in haar rolstoel.
zak, tas, boodschappentas of handtas, boekentas
zie ook: kabasse, kaba, kabba,bazas
Middelnederlands: ‘cabas’, ‘cabaes’ voor geldkist, geldbuidel, beurs
oorsprong: Lat. capsa of capax.
> Frans: ‘cabas’
Vgl.: Noord-Nederlands ‘karbies’
Woordenboek der Nederlandsche Taal: mand, korf, ben, hengselmand
Was, Spaens was, een cabas van dryehondert pondt 6 gr., R.G.P., Kl. S. 29, 99 (1519)
Voorheen ook KABASSE; daarnaast KABAAS, KARBAAS; ook wordt op vele plaatsen in Vlaamsch-België (o.a. te Gent) KABA gezegd (het woord moet dus tweemaal ontleend zijn)
De boodschappen zitten in mijn kabas.
’k vind mijn sleutels niet, waar is mijn kabas ergens? Hopelijk zitten ze daar in.
trappelen, over en weer ter plaatse stappen
graven of graafbewegingen maken (dieren)
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
3. Onhandig of met moeite gaan: ploeteren, ”baggeren”, strompelen, enz.
“Klein kinderen loopen nie, maar dabben. Deur ’t slijk dabben.” Corn.-Vervl.
zie ook debberke
Toen de speelplaats nog één grote zandvlakte was, stonden we bij aanhoudend regenweer, te dabben in de platte meutte (= slijk > platte mortel) met onze botten.
sufkop, sufferd, does, koppigaard
zie ook doezen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: sufkop, stijfkop (Cornelissen-Vervliet 1899)
Walter Duts is een echte doeskop.
Die man van mijn vriendin is een dikke does en nen dweize (dweis) doeskop tegelijk.
kapper, kapperszaak
Van Dale 2013 online: Frans: kapper, vr. coiffeuse
< Frans: le coiffeur
Woordenboek der Nederlandsche Taal: COËFFEUR
Het frans coiffeur (1669); zoo ook eng. coiffeur (1847/1850). Eert. vaak in den vorm coëffeur (ook wel coeffeur), een vorm die vroeger ook in het frans voorkwam.
“Als elk wel op zyn ambacht let: De slyper wel zyn scheren zet enz. … had een treffelyk en knappe coiffeur boven zyn deure gezet, in de Genthofstraat”, Gezelle (1864)
zie ook coifferen, coiffuur, coiffuursel
Ik moet dringend naar de coiffeur want mijn kapsel staat op ontploffen.
Mijn haar is veel te lang, ’k moet naar de kwaffeur.
1. stucwerk doen, stuken, plaasteren, beplaasteren
2. kleven, plakken
3. bevlekken
4. in bepaalde stukken verdelen
5. kleverig zijn
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
1. Met pleister of leem besmeren.
2. Met een kleefstof aan of op iets bevestigen, vastkleven, plakken.
3. Plekken of vlekken maken of krijgen, besmeuren. Daarnaast ook Plakken.
4. Van grond. In plekken verdeelen, in bepaalde stukken deelen. Verouderd. (in de Kempen nog in gebruik)
5. Kleven, kleverig zijn. Gewestelijk, b.v. in het Haspengouw, Kempen
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
“Met calck plecken”, Plantijn (1573).
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
“Tegen den wandt plecken”, Plantijn (1573)
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
“Muren plekken als zij vochtig worden”, De Bo (1873)
4. Het kerkhof is in verschillende plekken verdeeld. Elke overledene heeft zijn eigen plek.
5. Pas op! De sjambrangs zijn pas geschilderd, De verf plekt nog.
vogel
meestal verkleinvorm en kindertaal
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Benaming voor een vogel, soms ook bepaaldelijk voor een kanarievogel. Zoowel in de algemeene als in de kindertaal. De naam zal wel ontleend zijn aan het geluid dat de vogel maakt.
Kom hier, piet, ga maar op mijn hand zitten. poëem WNT
Onze piet is gaan vliegen, Cornelissen-Vervliet (1899)
Het pieteken eten geven, Ald.
uitspraak in Antwerpen: klik op het luidsprekertje om het woord te beluisteren
zie ook pietevogel
Sebiet gaan we brood strooien voor de pietekes.
Ons Pietje is ne gele kanariepiet.
regenworm, pier
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Pier, aardworm.
Gewestelijk, b.v. in de Antwerpsche Kempen en een deel van Brabant.
De hinnen vangen pieten, Cornelissen-Vervliet (1899)
De grond zit hier vol pieten, Ald.
zie ook: piering, pirling, pielewuiter
terik, tetting, tettienk
Hageland: piët
Als ’t regent, komen er veel pieten uit de grond.
Als kiekens op de grond stampen dan komen de pieten naar boven.
mannelijk lid; ook charel, jos
Van Dale 2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Het mannelijk lid, roede. In verschillende streken bekend, b.v. in Antwerpen (Corn.-Vervliet: piet), Vlaanderen (De Bo (1873): pijt; Teirl.: pietje)
Mijn piet krimpt helemaal van het koude zwembadwater.
blinde vink, vleesgerecht waarbij gekapt opgerold wordt in een kalfslapje of varkenslapje
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, niet algemeen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: vink: blinde vinken: het is een verbastering van het oudere plokte vinken, pluk(ke)vinken. In Z.-Nederl noemt men ze looze vinken.
Wikipedia: In het Franstalige deel van België wordt blindevink “oiseau sans tête” genoemd en in verschillende regio’s in Vlaanderen “vogel(tje) zonder kop” en “loze vink”.
zie ook : vogelkes zonder kop
Ik eet graag loze vinken met bloemkool.
rij
zie ook root, te ~
West-VLaanderen: rote
Van Dale 2014 online: gewestelijk
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Modern lemma: root
— oudtijds, en nog thans dial. in Z.-Nederl. rote —, znw. vr. Mnl. rote; mnd., mhd. rote. Ontleend aan ofr. rote, route.
2. Rij. Nog thans in Z.-Nederl.
Eene rote boomen, De Bo (1873).
En heel root huizen is afgebrand, Corn.-Vervl. (1899)
De kinderen staan in de root.
Enkele voetballers staan op een root als ze een ‘muurtje’ maken.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.