Vlaams Woordenboek logo

Het Vlaams woordenboek


Index

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Log in

Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.

Uw gebruikersnaam
Uw geheime paswoord

  • Log in
  • Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent

    Recente wijzigingen

    De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek. Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed RSS

    #59371

    verket
    (het ~ , -ten)

    vork

    Van Dale: ver­ket
    zelfstandig naamwoord m./v. ver­ket­ten
    1. niet al­ge­meen vork (als eet­ge­rei)

    < Woordenboek der Nederlandsche Taal: verket: variant van vorket < ontleend aan het Picardisch fourquette, evenals ferket, forket, ket, frinket
    De vormen met sj en ch zijn ontleend aan het Frans fourchette: fersjet, ferchette, forchette, forsette, versjèt

    Dinner fork on brown wood surface

    Hij eet met mes en verket.

    Provincie Antwerpen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:19
    7 reactie(s)

    #59372

    coiffuur
    ( het ~, ~en)

    kapsel

    < Frans: la coiffure

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: COËFFURE, znw. vr., mv. -s.
    Het frans coiffure `kapsel; hoofdbedekking’ (1694, in de verb. coiffure à boucles c. 1500), naast ouder coeffeure (voor 1528); zoo ook engels coiffure (voor 1631), incidenteel duits coiffure (begin 19de e.). Gelet op de data in de etymologische woordenboeken moet frans coiffure ouder zijn dan 1694. Eertijds ook in den vorm coëffure, een vorm die correspondeert met den ouderen vorm in het frans.

    zie ook coiffeersel, coiffeur, coifferen

    Een nief coiffuur

    De coiffeuse heeft een nieuw coupe geknipt. Wat vindt ge van mijn coiffuur?

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:19
    4 reactie(s)

    #59373

    kabba
    (de ~ (m.), ~'s)

    boodschappentas
    zie ook: kabas

    afbeelding zie: https://dilka.xcdn.nl/artlarge/boodschappentas-lang-hengsel/article/46202202_1.jpg

    < Frans: cabas

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: kabas, voorheen ook KABASSE; daarnaast KABAAS, KARBAAS; ook wordt op vele plaatsen in Vlaamsch-België (o.a. te Gent) KABA gezegd (het woord moet dus tweemaal ontleend zijn)
    Mnl. cabas en cabaes. In Noord-Nederland althans nu niet meer gebruikelijk.

    ook in Oost-Vlaanderen

    Ben met me kabba vol groenten van de markt gekomen.

    Regio Brugs Ommeland
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:17
    4 reactie(s)

    #59374

    kreffelen
    (ww.)

    met enige moeite klimmen, klauteren, kruipen

    ook in prov.Antw.
    Kempen: kruipen, rechtkruipen
    uitspraak: kreuffelen

    Vgl. Nl.: krabbelen, Zweeds: kravla

    oorsprong:
    Woordenboek der Nederlandsche Taal: Klaveren
    > klauteren, klafotteren, klauwieren, klauwieteren
    in N.-Brabant en Vlaamsch België: KLAFEREN
    gewestel.: KLEVEREN
    In Westel. N.-Brab. en in deelen van Vlaamsch België: KLEFFEREN
    Zich met armen en handen, knieën, voeten —, van dieren: met de voorste en achterste ledematen en, bij katachtige dieren, met behulp van nagels, klauwen, in iets (boom, paal) —, tegen iets op, — behendig of moeizaam — omhoog werken. Als een woord van de eigenlijke volkstaal: boven den Moerdijk onbekend en niet in gebruik, en, bij Hollandsche auteurs: uit het Zuiden ontleend.
    Klaferen, voor klaveren (Antw.), in Br. en de Kemp. zegt men klefferen, ook kreffelen, schuerm. 1865-1870

    Met veel problemen kreffelde hij den dam op.

    Die baby kreffelt rap door huis.

    Den bokser kreffelde trug recht! De bokser krabbelde weer overeind!

    Provincie Vlaams Brabant
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:14
    0 reactie(s)

    #59375

    klefferen
    (ww. klefferde, heeft geklefferd)

    klimmen, klauteren

    ook in Vlaams Brabant
    zie ook klaverkatte

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: Klaveren
    > klauteren, klafotteren, klauwieren, klauwieteren
    in N.-Brabant en Vlaamsch België: KLAFEREN
    gewestel.: KLEVEREN
    In Westel. N.-Brab. en in deelen van Vlaamsch België: KLEFFEREN
    Zich met armen en handen, knieën, voeten —, van dieren: met de voorste en achterste ledematen en, bij katachtige dieren, met behulp van nagels, klauwen, in iets (boom, paal) —, tegen iets op, — behendig of moeizaam — omhoog werken. Als een woord van de eigenlijke volkstaal: boven den Moerdijk onbekend en niet in gebruik, en, bij Hollandsche auteurs: uit het Zuiden ontleend.
    Klaferen, voor klaveren (Antw.), in Br. en de Kemp. zegt men klefferen, ook kreffelen, schuerm. 1865-1870
    ook: kruipen van baby over de grond
    - De kat kleffert op den boom, de bo 1873.
    - Dieë kwaêjongen kleffert overal op, corn.-vervl.

    Ons Joske kleffert geren in de bomen.

    Als de hopman in de boom kruipt, klefferen hem al de welpen na. (Dr. Fa Claes: http://www.literatuur.comli.com/)

    Provincie Antwerpen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:13
    3 reactie(s)

    #59376

    klak
    (de ~, (m.), ~ken)

    kwak

    dim., klakske
    een klakske kan ook een klak zijn, zelfs een grote (in WVL althans)

    prov. Antwerpen: klod

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: Klodder, kwak, klad, smet van slijk of vuil.
    Een klakke spog. Klakken spuwen. DE BO (1873)
    De klakken modder zitten an dat peerd zen pooten. Ald.

    Piet bestelt een portie frieten.
    ‘Doe er maar nen grote klak mayonnaise bij’ roept hij de dienster na.

    Provincie West-Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:11
    5 reactie(s)

    #59377

    klak
    (de ~ (v.), ~ken)

    pet

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: klak
    KLAKKE —, znw. vr. Naam voor verschillende hoofddeksels, van welken de oorsprong niet is na te gaan.
    1. In Vlaamsch België (en ook in Nederlandsch Limburg): de naam voor het hoofddeksel van mannen, knapen en jongens dat in Nederland pet heet: een soort van ronde muts of baret met een stijve klep van voren.
    2. Eertijds in de Kempen. De naam van een lederen hoofddeksel der kleine meisjes, dat het geheele hoofd als een muts bedekte (Cornelissen-Vervliet (1899)).
    3. In de Zaanstreek. De naam voor het huismutsje (van fluweel of andere stof) dat oude heeren dragen; kalotie.

    ?Aanmerking. — Klak als naam voor een heerenhoed dien men toe kan slaan of in elkaar kan drukken om hem onder den arm te kunnen dragen, is een ander woord, ontleend aan Frans ‘chapeau claque’.

    zie ook amai mijn klak,
    klak, er met de ~ naar gooien,
    klak, er met uw ~ hene slaan,
    met de klak rondgaan,
    klak, zijn ~ is aan zijn kop vastgegroeid,
    Jef klak

    Billy Zane2
    Man met klassieke klak

    Opa draagt altijd zijn klak.

    Dien Johnny heeft een belachelijke klak op.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:11
    0 reactie(s)

    #59378

    gelijk
    (bw.)

    om het even, eender

    taaladvies.net: status standaardtaal in België onduidelijk

    Van Dale 2013 online:
    onderling niet afwijkend, synoniem: overeenkomstig

    zie ook gelijk wie, gelijk hoe, gelijk wanneer, gelijk welk, gelijk wat, …

    Om zeven uur of om acht uur? Het is mij gelijk, zeg het maar.

    Mij gelijk wat we eten, alleen geen frieten want die heb ik deze week al twee keer geten.

    Gelijk wat hij doet, het is verkeerd.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:09
    0 reactie(s)

    #59379

    gelijk
    (voegwoord)

    zoals, (even)als, alsof

    VMNW: ghelike
    Oudste attestatie: Brabant-West, 1265-1270
    Verkorting van de verb. ghelike alse, uit het bw. ghelike en het vw. alse. Na weglating van alse neemt het oorspronkelijke bw. de voegwoordfunctie over.
    Mar wildi mi nv staen in staden Gelic gi hebbet uremden lieden Gedaen. Lutg.K p. 112, r. 4-6, Brabant-West, 1265-1270

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: Als voegwoord van wijze.
    Evenals het voegw. als, wordt gelijk ook gebezigd, om de wijze, waarop iemand of iets voorgesteld wordt, bij vergelijking te kennen te geven. Het staat dan in beteekenis nagenoeg gelijk met als zelf, met of ’t ware of als ’t ware.
    In deze toepassing echter komt het thans weinig meer voor, ofschoon in Vlaamsch België nog in gebruik (SCHUERM., Bijv. 93 (1883)).

    Uw manieren en principes zijn juist gelijk uw vader.

    Gelijk het er nu naar uitziet zal er misschien toch nog een regering komen.

    Ik ben weer helemaal de oude, gelijk ge ziet!

    (Ge)lijk da gij weet hoe dat da moet.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:09
    1 reactie(s)

    #59380

    compassie
    (de ~ (v.))

    medelijden
    zie ook: medelij

    < Fr. compassion <Lat.compassio < pati, lijden.

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:
    znw. vr. Ontleend aan lat. compassio en fr. compassion.
    Medelijden, deernis. Thans alleen in Zuid-Nederland.
    “Hebt medelijden, hebt compassie, hier met een armen blindeman”, Stijn Streuvels, Minneh. (1903).
    “Compassie strijkt geen zalf, medelijden alleen is niet genoeg” (Corn.-Vervl.)

    Belgisch-Nederlands volgens het INL

    VD 2016: 1 me­de­lij­den
    •com­pas­sie heb­ben met …

    Ik had compassie met die vrouw in haar rolstoel.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:08
    1 reactie(s)

    #59381

    kabas
    (de ~ (m.), ~sen)

    zak, tas, boodschappentas of handtas, boekentas
    zie ook: kabasse, kaba, kabba,bazas

    Middelnederlands: ‘cabas’, ‘cabaes’ voor geldkist, geldbuidel, beurs
    oorsprong: Lat. capsa of capax.
    > Frans: ‘cabas’
    Vgl.: Noord-Nederlands ‘karbies’

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: mand, korf, ben, hengselmand
    Was, Spaens was, een cabas van dryehondert pondt 6 gr., R.G.P., Kl. S. 29, 99 (1519)
    Voorheen ook KABASSE; daarnaast KABAAS, KARBAAS; ook wordt op vele plaatsen in Vlaamsch-België (o.a. te Gent) KABA gezegd (het woord moet dus tweemaal ontleend zijn)

    De boodschappen zitten in mijn kabas.

    ’k vind mijn sleutels niet, waar is mijn kabas ergens? Hopelijk zitten ze daar in.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:07
    3 reactie(s)

    #59382

    dabben
    (ww. dabde, gedabd)

    trappelen, over en weer ter plaatse stappen
    graven of graafbewegingen maken (dieren)

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:
    3. Onhandig of met moeite gaan: ploeteren, ”baggeren”, strompelen, enz.
    “Klein kinderen loopen nie, maar dabben. Deur ’t slijk dabben.” Corn.-Vervl.

    zie ook debberke

    Toen de speelplaats nog één grote zandvlakte was, stonden we bij aanhoudend regenweer, te dabben in de platte meutte (= slijk > platte mortel) met onze botten.

    Provincie Antwerpen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:05
    6 reactie(s)

    #59383

    doeskop
    (de ~(m.), ~pen)

    sufkop, sufferd, does, koppigaard
    zie ook doezen

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: sufkop, stijfkop (Cornelissen-Vervliet 1899)

    Walter Duts is een echte doeskop.

    Die man van mijn vriendin is een dikke does en nen dweize (dweis) doeskop tegelijk.

    Regio Antwerpse Kempen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:04
    2 reactie(s)

    #59384

    coiffeur
    (de ~ (m.), ~s)

    kapper, kapperszaak

    Van Dale 2013 online: Frans: kapper, vr. coiffeuse

    < Frans: le coiffeur

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: COËFFEUR
    Het frans coiffeur (1669); zoo ook eng. coiffeur (1847/1850). Eert. vaak in den vorm coëffeur (ook wel coeffeur), een vorm die vroeger ook in het frans voorkwam.
    “Als elk wel op zyn ambacht let: De slyper wel zyn scheren zet enz. … had een treffelyk en knappe coiffeur boven zyn deure gezet, in de Genthofstraat”, Gezelle (1864)

    zie ook coifferen, coiffuur, coiffuursel

    Ik moet dringend naar de coiffeur want mijn kapsel staat op ontploffen.

    Mijn haar is veel te lang, ’k moet naar de kwaffeur.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:03
    4 reactie(s)

    #59385

    plekken
    (ww., plekte, geplekt)

    1. stucwerk doen, stuken, plaasteren, beplaasteren
    2. kleven, plakken
    3. bevlekken
    4. in bepaalde stukken verdelen
    5. kleverig zijn

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:
    1. Met pleister of leem besmeren.
    2. Met een kleefstof aan of op iets bevestigen, vastkleven, plakken.
    3. Plekken of vlekken maken of krijgen, besmeuren. Daarnaast ook Plakken.
    4. Van grond. In plekken verdeelen, in bepaalde stukken deelen. Verouderd. (in de Kempen nog in gebruik)
    5. Kleven, kleverig zijn. Gewestelijk, b.v. in het Haspengouw, Kempen

    1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
    “Met calck plecken”, Plantijn (1573).

    2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
    Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
    “Tegen den wandt plecken”, Plantijn (1573)

    3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
    “Muren plekken als zij vochtig worden”, De Bo (1873)

    4. Het kerkhof is in verschillende plekken verdeeld. Elke overledene heeft zijn eigen plek.

    5. Pas op! De sjambrangs zijn pas geschilderd, De verf plekt nog.

    Regio Antwerpse Kempen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:02
    5 reactie(s)

    #59386

    piet
    (zn. m. -en)

    vogel
    meestal verkleinvorm en kindertaal

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:
    Benaming voor een vogel, soms ook bepaaldelijk voor een kanarievogel. Zoowel in de algemeene als in de kindertaal. De naam zal wel ontleend zijn aan het geluid dat de vogel maakt.
    Kom hier, piet, ga maar op mijn hand zitten. poëem WNT
    Onze piet is gaan vliegen, Cornelissen-Vervliet (1899)
    Het pieteken eten geven, Ald.

    uitspraak in Antwerpen: klik op het luidsprekertje om het woord te beluisteren

    zie ook pietevogel

    Sebiet gaan we brood strooien voor de pietekes.

    Ons Pietje is ne gele kanariepiet.

    Provincie Antwerpen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:00
    2 reactie(s)

    #59387

    piet
    (de ~, (m.), -en)

    regenworm, pier

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: Pier, aardworm.
    Gewestelijk, b.v. in de Antwerpsche Kempen en een deel van Brabant.
    De hinnen vangen pieten, Cornelissen-Vervliet (1899)
    De grond zit hier vol pieten, Ald.

    zie ook: piering, pirling, pielewuiter
    terik, tetting, tettienk
    Hageland: piët

    Als ’t regent, komen er veel pieten uit de grond.

    Als kiekens op de grond stampen dan komen de pieten naar boven.

    Regio Antwerpse Kempen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 13:00
    3 reactie(s)

    #59388

    piet
    (de ~ (m.), ~en)

    mannelijk lid; ook charel, jos

    Van Dale 2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:
    Het mannelijk lid, roede. In verschillende streken bekend, b.v. in Antwerpen (Corn.-Vervliet: piet), Vlaanderen (De Bo (1873): pijt; Teirl.: pietje)

    Mijn piet krimpt helemaal van het koude zwembadwater.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 12:59
    5 reactie(s)

    #59389

    loze vink
    (de ~ (v.), ~en)

    blinde vink, vleesgerecht waarbij gekapt opgerold wordt in een kalfslapje of varkenslapje

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, niet algemeen

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: vink: blinde vinken: het is een verbastering van het oudere plokte vinken, pluk(ke)vinken. In Z.-Nederl noemt men ze looze vinken.

    Wikipedia: In het Franstalige deel van België wordt blindevink “oiseau sans tête” genoemd en in verschillende regio’s in Vlaanderen “vogel(tje) zonder kop” en “loze vink”.

    zie ook : vogelkes zonder kop

    Blinde vink

    Ik eet graag loze vinken met bloemkool.

    Provincie Antwerpen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 12:58
    1 reactie(s)

    #59390

    root
    (de ~ (v.), -en)

    rij
    zie ook root, te ~
    West-VLaanderen: rote

    Van Dale 2014 online: gewestelijk

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: Modern lemma: root
    — oudtijds, en nog thans dial. in Z.-Nederl. rote —, znw. vr. Mnl. rote; mnd., mhd. rote. Ontleend aan ofr. rote, route.
    2. Rij. Nog thans in Z.-Nederl.
    Eene rote boomen, De Bo (1873).
    En heel root huizen is afgebrand, Corn.-Vervl. (1899)

    De kinderen staan in de root.

    Enkele voetballers staan op een root als ze een ‘muurtje’ maken.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 12:57
    5 reactie(s)

    Meer...

    Nieuwe versie!
    Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze GitHub.

    Het Vlaams woordenboek  |  Concept en realisatie door Anthony Liekens

    Creative Commons License

    Het Vlaams Woordenboek by Anthony Liekens is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.