Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
niet denderend, niet om over naar huis te schrijven, genne vette, niet om over te stoefen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Stoef: de handeling van stoffen, iets om op te stoffen gewoonlijk in ontkennend verband (Cornelissen-Vervliet; Teirlinck, Zuid-Oost-Vlaanderen)
Met zijn kapotte knie gaat het ondertussen beter, maar het is nog ginne stoef.
“De man die leidt de wereld, tis anders ginne stoef
en al de grote mannen liggen thuis onder de sloef (sloef, onder de ~ liggen).” Katastroof
“De zomer is halfweg en zoals ze in Antwerpen zeggen is het nog ’ gene stoef ’ geweest tot hiertoe. Hopelijk herpakt het seizoen zich en zien we augustus …” (ekeren.be)
“Vertrokken uit een hotel waar er gene stoef op was, 2 croissants met een koffie was mijn ontbijt, ge zult er ver mee komen …” (wtc-elst.be)
verhaaltje
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Daar kwam een verken en een kalf, Mijn vertelselken is half; Daar kwam een verken met nen langen snuit, En mijn vertelselken is uit, De Cock en Teirlinck, Kindersp. (1908).
En toen kwam er een varken(tje) met een lange snuit en het vertelselke(n) is uit.
klootzak, smeerlap, vortzak
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Gemeen scheldwoord voor iemand die is aangetast of aangestoken door een venerische ziekte (of andere vuile huidziekte); in ’t bijzonder als een oud minachtend scheldwoord voor de Walen en Franschen (verg. de benaming Fransche ziekte voor: syphilis, en zie verder nog voor de aan de Franschen toegeschreven neiging tot het sexueele Dl. III).
Nog thans in Z.-Nederl. voor: ”iemand die aangedaan is van koningszeer, venusziekte”
Daarnaast ook opgevat als: log of lomp persoon. Verg. SCHUERM., Bijv. (1883): ”dikke, zwaarlijvige vent” en V. MOOCK: ”lomp, ongeschikt mensch, maroufle, bouvier”.
Deze beteekenis is vermoedelijk ontstaan doordat men aan zak in algemeenen zin heeft gedacht (als in: zoutzak voor: domme, logge vent; lamzak enz.), terwijl de oorspr. opvatting van zak (in verband met rot: venerisch) zal zijn geweest die van: balzak.
Rotzak … scheldw.: veeltijds per abuis door sommige welgemeste en logge Nederlanders de Franschen en Waalen toegepast MARIN.
Die rotzak heeft mij weer liggen. (bij mijn kloten)
gratis, zonder betalen
“niets” is oorpronkelijk de genitiefvorm van “niet”
Etymologie: “voor/veur niet” met verdoffing tot doffe e wegens weinig klemtoon
MNW: Vore niet (14de E.)
zie ook de uitdrukkingen: van de verniet, steendood of Verniet, steendood, verniet, van de ~ zijn
In den Bazar kunt ge nen tweede koffie verniet krijgen.
Gij krijgt het boek voor niet, als het gedrukt is, Conscience (ed. 1867)
fluwelen stof
bn. panen
< Frans XIde eeuw, pane, panne: zeer licht fluweel, oorspronkelijk van zijde < Latijn penna = pluim
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Paan: ME.: pelswerk, bont voor een kleedingstuk,
later overgedragen op andere kostbare stoffen die aanvoelden als bont en eveneens voor het versieren van de kleeding der aanzienlijken werden gebruikt. Zekere harige stof voor kleederen; fluweel. In Zuid-Nederland.
zie ook poane, vloer, floer, floeren
Met oudjaar trek ik mijn nieuw panen kleedje aan.
bord
zie ook: talloor, telloor
< Frans tailloir, tailler
Hageland, West-Vl., Gent, Antw.: talloor
Brugge : taljoare
MNW: taeljoor: schotel voor het snijden van vlees
tafelbord: 16de en 17de E.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: bij teljoor
gewestelijk ook m. en vr., mv. teljoren. Daarnaast taljoor (in meer fransche spelling tailloor enz.); telloor, talloor, in een groot deel van Brabant en in het Land van Waas; talloore (vr.), in ’t Zuid-Oosten van Vlaanderen; teljer, bij Schuermans (1865-1870). In ’t Westvl. is een vr. taljoore, teljoore.
Bord, schotel, waarop vleesch wordt voorgesneden (in dezen zin lang verouderd); vervolgens, en dit is reeds in ’t Middelnederlands de gewone bet.: tafelbord, etensbord, bord.
Men gebruikt diepe en platte teljoren om te eten, een diepe teljoor voor de soep en een platte teljoor voor de groenten en de patatten.
een extern verzelfstandigd agentschap (EVA) van het Beleidsdomein Landbouw en Visserij van de Vlaamse overheid; het voert promotie voor de producten en diensten van de sectoren landbouw, tuinbouw, visserij en agrovoeding
afkorting VLAM
“Negen producten worden door het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (Vlam) erkend als Vlaams streekproduct. Dat brengt het totale aantal erkende Vlaamse streekproducten op 221.” (DS 031017)
te lang gebraden vlees, uitgekaaid
< lor
Mijnen bufstek was spijtig genoeg helemaal uitgelord.
ketting (voor dieren)
in het Woordenboek der Nederlandsche Taal wordt ook de oudere vorm “hachte” vermeld
zie ook hachtje
Leg die kwaaie hond maar aan een sterke hacht.
ketting (voor dieren)
in hetWoordenboek der Nederlandsche Taal wordt ook de oudere vorm “hachte” vermeld
zie ook hachtje
Leg die kwaaie hond maar aan een sterke hacht.
zuinig of gierig? zie reacties;
zie ook bendig zien, bendigaard
Woordenboek der Nederlandsche Taal: bendig < samentrekking van behendig
Naar eene in West-Vlaanderen gewone opvatting. Spaarzaam.
“Al te bendig zijn is bijkans gierigheid, en te weinig bendig zijn wordt verkwisting” De Bo, Westvlaamsch Idioticon (1873).
“Duizend keer heb ik het als kind gehoord , dat we “bendig” moesten zijn. Voor wie dat woordje niet kent, het betekent zuinig." (uit een blog)
Gij zijt zelfs te bendig om nieuwe kousen te kopen als uw tenen er al door steken.
exploitant, manager
eigenaar
In Belgisch-Nederlands is uitbater neutraal, in Nederland wordt het alleen gebruikt om een ironiserend of soortgelijk effect teweeg te brengen. (vrt taal.net)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Uitbater, exploitant; ook: eigenaar. Alleen in Vlaams-België.
zie ook uitbaatster, uitbater, de kleine ~, uitbaten
De rol van de zaaluitbater als actor bij het ontwikkelen van een feest- en fuifbeleid is in het verleden misschien wel verwaarloosd.
zonder ‘te’
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Voorheen werd om veelal onmiddellijk, zonder te, met de onbep. wijs van het ww. verbonden: een gebruik, dat in de volkstaal van Vlaamsch-België nog heden bekend is.
Verdriet bij het afscheid van een dierbare is meestal moeilijk om dragen.
voor
< het voegwoord “om” drukt doorgaans een doel of een modaliteit uit; in Vlaanderen komt “om” vaak voor na een (werk)woord dat dank uitdrukt
Woordenboek der Nederlandsche Taal: OM: In het Vlaamsch strekt het gebruik van om zich verder uit dan in ‘t Noord-Nederlandsch. Het wordt ook gezegd, waar sprake is van dank en belooning, in welke gevallen hier voor de gewone uitdrukking is.
- Dank om de goede woorden, Conscience ed. 1867.
- Dit is uwe belooning om de schoone sproke, die gij mij geleerd hebt, Conscience, Leeuw van Vlaanderen 1, 36 (uitg. 1843; die van 1865 heeft ’voor’, 1, 38).
Dank je wel, Kenny, om langs te komen. (uit: Taalmail)
Ik dank u om zo goed voor ons te zorgen.
Merci om mee te denken aan een oplossing voor ons probleem.
Ooh, dat is keivriendelijk van u, bedankt om te komen meehelpen!
onwel, misselijk, ziek, aardig
Van Dale 2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
Woordenboek der Nederlandsche Taal: In Zuid-Nederland voor: misselijk.
Geeft mij een glas water: ik word mottig, Loquela (1894).
Limburgs: koellek
Ik word mottig van die stank.
lelijk
Van Dale 2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
Woordenboek der Nederlandsche Taal: van mot: eigenlijk van stoffen, waarin de motten gevreten hebben
Zo’n mottige kleur dat dien auto heeft.
Mottig weer is het de laatste tijd. Eerst motregen dan rukwinden en daarna vriezen.
Eikes wat een mottige rok hebt gij aan?
Niet dat alles daar even prachtig is. Er zijn ook ondingen neergezet, zoals het MAS. Dat ding is zo lelijk dat de buurtbewoners sméken dat Arne Quinze daar een paar van die knalrode geblutste metalen miskleunen van Oostende naar Antwerpen verhuist. Whatever de aandacht van dat mottig gebouw afleidt is welkom. (Clement Peerens in De Morgen)
kruiwagen
uitspraakvariant van pijpegale
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pijpegaal: Middelnederlands pipegale: Eene thans inzonderheid in Zuidelijk West-Vlaanderen nog bekende benaming voor een kruiwagen, doch die vroeger ook elders in gebruik was. Het woord, behalve als piepegaal, wordt gewestelijk ook als pupegale uitgesproken (zie De Bo (1873) en Loquela (1907))
J’ei de puppegalle gevuld me zand. (hij heeft de kruiwagen met zand gevuld)
“Het wiel en de tramen van eene pijpegalle” De Bo (1873)
- maag van een dier: zie ook hot
- maag, algemeen
uitspraak: moeëk, moewek
uitdrukking: die is op z’n moeëk uit = altijd eerst aan zichzelf denkend i.v.m. eten.
zie ook: moeken
ook in de Antwerpse Kempen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Mook
In Zuid-Nederland bekend als naam voor de eerste maag van herkauwende dieren, ook wel voor pens of buik in ruimeren zin, ook van een mensch.
Afleiding: Mooken, ”veel, overdadig eten” (Cornelissen-Vervliet (1899))
Etymologie: mook, moke ingewanden, eerste maag van een herkauwer, pens (zuidnederlands) = Oostmiddelduits mauke ‘brij’. Van een wortel die ‘glibberig’ betekent en ook aanwezig is in aan het germaans ontleend provençaals mauca ‘ingewand’. Van dezelfde basis = lat. mucus ‘slijm’. (bron A. Weijnen)
Als m’n vader een haan slachtte, dan werd de moeëk mee klaargemaakt en beschouwd als een lekkernij.
Die koe is precies opgeblazen, ze irkt niet meer… Ze heeft iets aan haar moeëk. (irken)
Kempen: Maane moewek zit vol kestgato. Mijn maag zit vol kerstgebak.
snoepen.
Hoorde ik soms in de jaren 60, maar herkomst is me niet bekend.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Snoepen.
In dezen zin niet meer in gebruik. Snoesteren. j. snuysteren, snoepen. Ligurire, vorare poma, Kiliaan
Hij zal wel geen honger hebben want hij was heel de namiddag aan het “snuisteren”
rommelen, zoeken, snuffelen
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Snuffelen.
In zuidelijke dialecten en in Groningen (Ter Laan).
De hond snuistert in ’t stroo en in de eerde achter de muizen, De Bo (1873).
Snuisterkous: snuffelaarster (Teirlinck, Zuid-Oost Vlaanderen.)
Snuisterpot: snuffelaar (De Bo (1873)).
Snuistermarkt: snorrepijpen, rommel, verouderd
Het liefste wat ze doet is op de markt snuisteren.
Wat zit ge daar in de kast te snuisteren?
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.