Vlaams Woordenboek logo

Het Vlaams woordenboek


Index

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Log in

Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.

Uw gebruikersnaam
Uw geheime paswoord

  • Log in
  • Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent

    kas

    De beschrijving van deze term werd 23 keer aangepast.

    Versie 23

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    het lijf, het lichaam (pars pro toto)

    Woordenboek der Nederlandsche Taal
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    zie ook verzamellemma geneeskunde

    vnw: zijn kas vullen: zijn buik vullen

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, een stuk in zijn ~ hebben
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, kop in ~
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, uw ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt.

    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten.

    > andere betekenis van kas

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door Georges Grootjans op 04 Mar 2023 06:45
    7 reactie(s)

    Versie 22

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    het lijf, het lichaam (pars pro toto)

    Woordenboek der Nederlandsche Taal
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    zie ook verzamellemma geneeskunde

    vnw: zijn kas vullen: zijn buik vullen

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, kop in ~
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, uw ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt.

    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten.

    > andere betekenis van kas

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door Georges Grootjans op 04 Mar 2023 06:36
    7 reactie(s)

    Versie 21

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    het lijf, het lichaam (pars pro toto)

    Woordenboek der Nederlandsche Taal
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    zie ook verzamellemma geneeskunde

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, kop in ~
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, uw ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt.

    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten.

    > andere betekenis van kas

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door Georges Grootjans op 31 Oct 2020 14:47
    7 reactie(s)

    Versie 20

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    het lijf, het lichaam (pars pro toto)

    Woordenboek der Nederlandsche Taal
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    zie ook verzamellemma geneeskunde

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, uw ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt.

    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten.

    > andere betekenis van kas

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door nthn op 30 Oct 2020 23:30
    7 reactie(s)

    Versie 19

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    het lijf, het lichaam (pars pro toto)

    Woordenboek der Nederlandsche Taal
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    zie ook verzamellemma geneeskunde

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, uw ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).

    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    > andere betekenis van kas

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door nthn op 30 Oct 2020 20:50
    7 reactie(s)

    Versie 18

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam (pars pro toto)

    Woordenboek der Nederlandsche Taal
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    zie ook verzamellemma geneeskunde

    2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…

    3. spaarkas, bank
    zie ook spaarkaske
    < Frans la caisse (= de kassa, de geldkist)

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, alles uit zijn ~ halen
    kas, de ~ spijzen
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, zijn ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 21/11/15)

    3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door nthn op 14 Mar 2020 22:12
    7 reactie(s)

    Versie 17

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam (pars pro toto)

    Woordenboek der Nederlandsche Taal
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…

    3. spaarkas, bank
    zie ook spaarkaske
    < Frans la caisse (= de kassa, de geldkist)

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, alles uit zijn ~ halen
    kas, de ~ spijzen
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, zijn ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 21/11/15)

    3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 07 Apr 2019 15:23
    7 reactie(s)

    Versie 16

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam (pars pro toto)

    Woordenboek der Nederlandsche Taal
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…

    3. spaarkas, bank
    zie ook spaarkaske
    < Frans la caisse (= de kassa, de geldkist)

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, alles uit zijn ~ halen
    kas, de ~ spijzen
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, zijn ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 211115)

    3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 07 Apr 2019 15:22
    7 reactie(s)

    Versie 15

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    Woordenboek der Nederlandsche Taal
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…

    3. spaarkas, bank
    zie ook spaarkaske
    < Frans la caisse (= de kassa, de geldkist)

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, alles uit zijn ~ halen
    kas, de ~ spijzen
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, zijn ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 211115)

    3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 30 Mar 2019 11:48
    7 reactie(s)

    Versie 14

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)

    Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    Woordenboek der Nederlandsche Taal
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…

    3. spaarkas, bank
    zie ook spaarkaske
    < Frans la caisse (= de kassa, de geldkist)

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, alles uit zijn ~ halen
    kas, de ~ spijzen
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, uw ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 211115)

    3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 26 Nov 2017 16:01
    7 reactie(s)

    Versie 13

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)

    VD2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas
    WNT:
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Corn.-Vervl.; Teirl.)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…

    3. spaarkas, bank
    zie ook spaarkaske
    < FR la caisse (= de kassa, de geldkist)

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, alles uit zijn ~ halen
    kas, de ~ spijzen
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, uw ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 211115)

    3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 19 Apr 2016 21:48
    7 reactie(s)

    Versie 12

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)

    VD2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas
    WNT:
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Corn.-Vervl.; Teirl.)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…

    3. spaarkas, bank
    zie ook spaarkaske
    < FR la caisse (= de kassa, de geldkist)
    Toegevoegd door la_rog en gewijzigd door haloewie (02 mrt 2008)

    uitdrukkingen met “kas”: zie
    kas, alles uit zijn ~ halen
    kas, de ~ spijzen
    kas, er zijn ~ aan vegen
    kas, het is ~
    kas, iets in zijn ~ spelen
    kas, in zijn ~ slagen
    kas, op zijn ~ krijgen
    kas, uw ~ opvreten
    kas, uw ~ volspelen
    kas, zijn ~ afdraaien
    kas, zijn ~ leegrijden

    1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 211115)

    3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door Marcus op 16 Mar 2016 13:16
    7 reactie(s)

    Versie 11

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)

    VD2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas
    WNT:
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Corn.-Vervl.; Teirl.)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…

    3. spaarkas, bank
    zie ook spaarkaske
    < FR la caisse (= de kassa, de geldkist)
    Toegevoegd door la_rog en gewijzigd door haloewie (02 mrt 2008)

    1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 211115)

    3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door Marcus op 16 Mar 2016 12:47
    7 reactie(s)

    Versie 10

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)

    VD2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas
    WNT:
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Corn.-Vervl.; Teirl.)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…

    3. spaarkas, bank

    < FR la caisse (= de kassa, de geldkist)

    1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 211115)

    3.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door Marcus op 16 Mar 2016 12:34
    7 reactie(s)

    Versie 9

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)

    VD2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas
    WNT:
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Corn.-Vervl.; Teirl.)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…

    1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
    Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten

    2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 211115)

    3.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door Marcus op 16 Mar 2016 12:32
    7 reactie(s)

    Versie 8

    kas
    (de ~, vr. zelfst. nw. geen meerv. )

    1.het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)

    VD2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas
    WNT:
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Corn.-Vervl.; Teirl.)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door Marcus op 16 Mar 2016 12:22
    7 reactie(s)

    Versie 7

    kas
    (de ~ (v.), -)

    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)
    onterecht verward met kast

    VD2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal

    WNT:
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Corn.-Vervl.; Teirl.)
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 08 Sep 2013 18:17
    7 reactie(s)

    Versie 6

    kas
    (de ~ (v.), -)

    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)
    onterecht verward met kast

    VD2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal

    WNT:
    Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
    Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (JQOS; CORN.-VERVL.; TEIRL.).
    E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, CORN.-VERVL.
    Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.
    Het aan ze’ kasken hebben, ijdel, hooveerdig zijn, CORN.-VERVL. 1799.

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 07 Sep 2013 06:12
    7 reactie(s)

    Versie 5

    kas
    (de ~ (v.), -)

    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)
    onterecht verward met kast

    VD2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 07 Sep 2013 03:43
    7 reactie(s)

    Versie 4

    kas
    (de ~ (v.), -)

    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)
    onterecht verward met kast

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt. (slagen = Antw. voor slaan)

    Provincie Antwerpen
    Bewerking door fansy op 26 Nov 2012 12:47
    7 reactie(s)

    Versie 3

    kas
    (de ~ (v.), -)

    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas

    het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)
    onterecht verward met kast

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt. (slagen = Antw. voor slaan)

    Regio Antwerpen
    Bewerking door fansy op 12 Jun 2012 23:49
    7 reactie(s)

    Versie 2

    kas
    (de ~ (v.), -)

    herkomst: mogelijk de afkorting van karkas

    het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)
    onterecht verward met kast

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt. (slagen = Antw. voor slaan)

    Regio Antwerpen
    Bewerking door de Bon op 29 Dec 2009 13:15
    7 reactie(s)

    Versie 1

    kas
    (de ~ (v.), -)

    het lijf, het lichaam, de keel (pars pro toto)
    onterecht verward met kast

    → Fr. caisse (= kist)

    Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt. (slagen = Antw. voor slaan)

    Regio Antwerpen
    Bewerking door haloewie op 02 Mar 2008 17:17
    7 reactie(s)

    Nieuwe versie!
    Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze GitHub.

    Het Vlaams woordenboek  |  Concept en realisatie door Anthony Liekens

    Creative Commons License

    Het Vlaams Woordenboek by Anthony Liekens is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.