Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
1) profijt hebben bij : winst, voordeel
2) profijt doen: goedkoper af zijn
Van Dale online:
pro·fijt (het; meervoud: profijten)
1.voordeel, nut, winst
synoniem(en): voordeel
? voorbeelden
profijt trekken van iets
1) Hij doet dat niet zo maar vrijwillig, hij heeft er profijt bij.
2) Vanaf tien stuks gaat er 15% van de prijs af, dan doe je profijt.
reclameblaadje
De reklambladjes zijn gebracht, eens zien waar we profijt kunnen doen.
vensterbank
ook als samenstelling: veisterkassien
ook: kazijn, kassijn(e) (later: kozijn)
Middelnederlands: cassijn (o.)/cassine (v.) < oud-noordfrans ‘cassin’/‘chassin’
zie ook: rijchel
De kassiene staat vol bloempotjes met cactussen.
vensterbank aan binnen- en buitenkant
ook reichel gespeld
< richel (smalle strook)
Ga niet op de reichel zitten; ge zoudt er kunnen afvallen.
rillen, bibberen, van de kou, van de koorts, van schrik
vgl. rijeren
WNT: Modern lemma: rijelen
Frequentatieve vorm van Rij(d)en.
Rillen, bibberen, sidderen, huiveren.
Hetzelfde als Rij(d)eren. In N.-Nederl. verouderd; in Z.-Nederland ook nog in de vormen rijlen en rijgelen (Corn.-Vervl.1996) bekend.
“Ik rijl van de kou” Corn.-Vervl.
“Hij rijelde van schrik”
Deze morgend lag hij in zijn bedje nog te rijlen van de koorts.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.