Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
persoon die van alles en nog wat spuit zonder dat er iets van aan is; blaaskaak
wnt: Windbuil, windmaker, snoever; zoowel in toep. op vr. als op m. pers. Gewest. in Z.-Ned. en Vl.-België.
geloofde gy nog wa die windblaas a alma vertelt?!
Gelooft gij nog wat die windblaas u allemaal vertelt?!
afkorting van “poesjenellentheater”, een Vlaams poppentheater in Antwerpen.
Er zijn slechts enkele “Poesje”-theaters in Antwerpen, waarvan dat in de Repenstraat de poesjenellenkelder de bekendste is.
wnt: poesje: Een slechts in Vl. België, en wel voornamelijk in Antwerpen gebezigde verkorting van Poesjenellenkelder, den naam van een zeer oud en primitief poppentheater aldaar.
“De Poesje” (niet het) is geen handpoppen- maar een marionettentheater met stangenpoppen. (Wikipedia.be)
De stukken van de Poesje-theaters worden enkel in het Antwerps dialect gespeeld, en hun hoofdpersonage is “De Neus” (een pop met een grote neus), en het andere benoemde personage is Jan zonder vrees, alle overige personages hebben bijnamen als Mie Vis, Jan Lawijt, Den Bronze (met rood haar) etc…
pooier
< Frans maquereau < van het Middelnederlands makelare: Koppelaar, bevorderaar van huwelijken, vooral van ongeoorloofde of oneerbare verbintenissen (wnt)
De zogenaamde loverboys zijn in feite gewoonweg maquereaus.
Verkeerd slikken waardoor voedsel, drank of speeksel in het verkeerde keelgat terecht komt, zodat men moet hoesten, als gevolg van rap en raweuns eten of drinken, of door te lachen.
wnt: bedr., wederk. en onz. zw. (in Antw. ook st.) ww. Van slikken met ver-.
?b. Onzijdig. Na de 17de e. alleen nog in Vlaams-België aangetroffen.
’Tbedrogh is in het aes daer ’tVisken aen verslickt, Huygens, Ged. (1657).
Hij verslikte aan een beetje brood, De Bo (1873).
zie ook verslikken, zijn eigen ~, sloeken, geslokken, versjloeke
Hij verslikte aan de opgewondene haast waarin hij opliep en ze gingen beiden geweldig aan ’t hoesten, Stijn Streuvels, Dagen (1902)
De jongens verslikten van ’t lachen, Stijn Streuvels, Lenteleven (1899).
hurken
ook zich hukken, zijn eigen hukken
vgl hukken, op zijn ~ zitten,
hukken, door zijn ~ gaan
MNW: hucken: Hurken, nederhurken, op de hurken of hukken gaan zitten.
- Niet te betrouwen dat al huckende pist, Goedthals 14, Brabant, 1568
wnt: hukken: Eene ineengedrongen houding aannemen door de knieën te buigen
> veelal met de bijgedachte van zich schuil te houden, wegkruipen.
- Hukkende in de struiken Dacht hy de naadrende, als het hoen den wouw te ontduiken, Staring (1836).
> Ook met de bijgedachte aan eene neiging of een langen duur: (gehurkt) blijven zitten, plakken, vooral in herbergen. In de Zuid-Nederlandse spreektaal.
Van Dale online: gewestelijk: huiken
> zie andere definitie van hukken
Ze kan niet meer hukken met dat verschot in hare rug.
- Wie hukt er zijn eigen tegenwoordig nu nog voor 10 cent op te rapen?
- Ikke!
- Ikke ook!
In Oosterse landen is hukken een populaire zithouding.
Als ge in een bos aan het wandelen zijt en ge moet kakken, dan moet ge hukken, anders komt dat niet goed.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.