Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
troffel
metselaarsgereedschap, een driehoekig stalen blad aan een gekromde steel met houten handvat
> mnl.: trueel
> Fr.: une truelle
> Lat.: trulla
MNW: truweel: troffel
Soo wie int voorscr. ambacht (der timmerlieden) comen wille ende meester worden wille, ende wercken wille met bylen, met sagen oft met trouwelen, die sal yerster (l. yersten) poorter sijn, R. v. Breda 124, 1 (a. 1443), Brabant.
WNT: trouweel
Het woord dat in het zndl. nog gewoon is, wordt in het N. althans in de alg. taal niet meer gebezigd; daar is het gewone woord troffel. Trufel en troffel zijn ontstaan door klankwijziging en accentverschuiving
- Zeker gereedschap van metselaars en stukadoors
- In Z.-Nederl. in den verkl. truweelke(n) ben. voor sommige planten, waarvan de vruchten op een truweel gelijken, t.w. de bittere scheefbloem, de schermscheefbloem en de witte krodde.
Meer … zie reactie
Ik ga mijn truweel zoeken om morgen dat muurtje te metsen.
bromvlieg
zie ook: maneschijter
WNT: dol, dolvlieg, daas
> dul: Mnl.: krankzinnig, zot (Vlaanderen 1315)
In Z.-Ndl. benaming voor de blauwe vleeschvlieg en misschien ook voor andere soorten van ”bromvliegen”.
- Zacht Liet hij zijn bruintje stappen naer behagen; Sloeg soms ’nen dol, die ’t glanzig beest kwam plagen, Weg met een mei, v. beers, Jongelingsdr. 127 (1853).
Er vliegt een vieze dol rond mijn eten.
veldmuisje
ook in de Kempen
Sint-Truiden: aarddol: spitsmuis, mol
VD online: gewestelijk spitsmuis
WNT: dol: genoemd naar de beet van eene spitsmuis, die werd vroeger als giftig beschouwd
In Z.-Ndl. benaming voor de verschillende soorten van spitsmuizen (gesl. Sorex).
De Spitsmuizen, gewoonlijk Dollen genoemd, behooren met Egel en Mol tot … de Insekteneters, teirlinck, Last. Kerels 115.
Wat is dat toch met die vrouwen dat die al op de loop schieten voor zo’n piepklein dolleke?
bromvlieg
zie ook: maneschijter
WNT: dol, dolvlieg, daas
> dul: Mnl.: krankzinnig, zot (Vlaanderen 1315)
In Z.-Ndl. benaming voor de blauwe vleeschvlieg en misschien ook voor andere soorten van ”bromvliegen”.
- Zacht Liet hij zijn bruintje stappen naer behagen; Sloeg soms ’nen dol, die ’t glanzig beest kwam plagen, Weg met een mei, v. beers, Jongelingsdr. 127 (1853).
Er vliegt een vieze dol rond mijn eten.
Contaminatie van dank u wel en merci.
Een overvloed van dankbaarheid willen betuigen (vaak van de arbeidersklasse tegenover de hogere).
NL: dankuwelastublieft
ook ironisch gebruikt
- Ge moogt een jaar naar Liverpool, het is een grote opdracht in een gesticht.
- Waar ligt dat eerwaarde? In Engeland, ge zult wel zien.
- Jawel Eerwaarde. Dankuwelmerci, Eerwaarde.
(Uit: terpentijn en Oorlog, Stefan Hertmans).
Antwerpen dankuwel merci
‘t schoon verdiep betaalt al mijn facturen
schoenen, sjakosjen, lingerie
kon dit maar eeuwig blijven duren
(Tekst: Fritz Van den Heuvel, uitvoerder Ronny Mosuse
origineel: ’Si tu t’ appelles melancolie’ van Joe Dassin)
Dankuwelmercie hè madam om alles op te eten en voor mij niets meer over te laten.
persoon, mens met een bepaalde negatieve onhebbelijkheid
meestal in samenstellingen met o.a. zjaloes, politiek, astrant, degoutant ed.
zie ook beddebak, jaloerse ~
Wat voor nen astrante beddebak is dat, seg!
brutaal, vrank, stout
zie ook: strant, astranterik
< Fr.: assurance = zelfverzekerdheid
VD online: gewestelijk onbeschroomd, zelfverzekerd
WNT: astrant: van personen en zaken: brutaal
afgeleid van assurant, met invoeging van t tusschen s en r die onmiddellijk achter elkander kwamen.
Het woord is ook in zndl. dialecten zeer gangbaar.
Afwijkenden vormen:
- asterant: de langere vorm astrant
- aschrant (Zele, St.-Niklaas)
- strant (Leuven, Tongeren)
- Wat een astrant kind zijt gij toch!
- “Zeg, Wouter, hoe kwam het toch dat je zoo opeens met de familie meeging? ’t Is nogal heel erg asterant van je.” – Multatuli, 1874
brutaal, vrank; stout, ondeugend
> Fr. assurant: zelfverzekerd
zie ook: astranterik, astrant
In de omgeving van Tongeren zegt men eerder: gestrant
Doesse strante vlegel waar gij daar loopt, kom hier zeg ik u!
Wat durft die lelijke prij hier haar strant gezich nog laten zien!
langere vorm van astrant: brutaal, vrank; stout, ondeugend
> Fr. assurant: zelfverzekerd
zie ook: astranterik
In de omgeving van Tongeren zegt men eerder: gestrant
Doesse strante vlegel waar gij daar loopt, kom hier zeg ik u!
Wat durft die lelijke prij hier haar strant gezich nog laten zien!
brutaal, vrank, stout
zie ook: strant, astranterik
< Fr.: assurance = zelfverzekerdheid
VD online: gewestelijk onbeschroomd, zelfverzekerd
WNT: astrant: van personen en zaken: brutaal
afgeleid van assurant, met invoeging van t tusschen s en r die onmiddellijk achter elkander kwamen.
Het woord is ook in zndl. dialecten zeer gangbaar.
Afwijkenden vormen:
- asterant: de langere vorm astrant
- aschrant (Zele, St.-Niklaas)
- strant (Leuven, Tongeren)
- Wat een astrant kind zijt gij toch!
- “Zeg, Wouter, hoe kwam het toch dat je zoo opeens met de familie meeging? ’t Is nogal heel erg asterant van je.” – Multatuli, 1874
brutaal, vrank; stout
zie ook: strant, astranterik
< Fr.: assurance = zelfverzekerdheid > assurant, assurantie
VD online: gewestelijk onbeschroomd, zelfverzekerd
Ook in de Kempen
- Wat een astrant kind zijt gij toch!
- “Zeg, Wouter, hoe kwam het toch dat je zoo opeens met de familie meeging? ’t Is nogal heel erg asterant van je.” – Multatuli, 1874
iemand die astrant is, brutaal, zonder schroom, vrijpostig
VD online: astrant: gewestelijk onbeschroomd, zelfverzekerd
Seg astranterik, gij gaat die kamer zomaar binnen zonder te kloppen.
Mijn vriendin kan soms den astranterik uithangen, zeker als ze een paar glazen wijn uit heeft.
brutaal, vrank; stout
zie ook: strant, astranterik
< assurant < assurantie < Fr.: assurance = zelfverzekerdheid
VD online: gewestelijk onbeschroomd, zelfverzekerd
- Wat een astrant kind zijt gij toch!
- “Zeg, Wouter, hoe kwam het toch dat je zoo opeens met de familie meeging? ’t Is nogal heel erg asterant van je.” – Multatuli, 1874
zat, dronken
‘Goed geladen’
Uitspraak:
Antwerpen: ‘gelooie’; Goe gelooie, serieus gelooie
Lier: geloaie
Herentals: gelaaie
Ik kwam deze nacht de Frans tegen en hij was wer goe gelooie.
zin, trek, lust, smaak
zie ook: goeste, begoest (op), goesting, goestendoender
> O.fr.: goust
“Het is onmogelijk iedereens goeste te doen.” (De Bo)
Ek ze goeste. Elk zijn eigen smaak.
zin, trek, lust, smaak
zie ook: goeste, begoest (op), goesting, goestendoender
“Het is onmogelijk iedereens goeste te doen.” (De Bo)
Ek ze goeste. Elk zijn eigen smaak.
zin, lust, trek
goesting hebben voor, in, naar, achter iets
zie ook: goeste, begoest (op), goestendoender, goestingdoener
WNT: goesting, goeste:
in enkele zuidelijke tongvallen: gusti of gusting
in Z-Nl in meer algemeen gebruik: lust, trek, zin, smaak; al naar het verband (de bo (1873), schuerm. (1865-1870)).
> Fr. goût, goûter = proeven
> Oud-Fr. (1653) goust = smaak + Germaanse achtervoegsel ‘ing’
> Spaans: gustar = smaken, proeven, graag hebben
> Latijn: gustus
Dit woord werd door Radio 1 in Vlaanderen uitverkozen tot mooiste Nederlandstalige woord
uitdrukkingen.:
zin, lust, trek
goesting hebben voor, in, naar, achter iets
zie ook: goeste, begoest (op), goestendoender
WNT: goesting, goeste:
in enkele zuidelijke tongvallen: gusti of gusting
in Z-Nl in meer algemeen gebruik: lust, trek, zin, smaak; al naar het verband (de bo (1873), schuerm. (1865-1870)).
> Fr. goût, goûter = proeven
> Oud-Fr. (1653) goust = smaak + Germaanse achtervoegsel ‘ing’
> Spaans: gustar = smaken, proeven, graag hebben
> Latijn: gustus
Dit woord werd door Radio 1 in Vlaanderen uitverkozen tot mooiste Nederlandstalige woord
uitdrukkingen.:
zin, lust, trek
goesting hebben voor, in, naar, achter iets
zie ook: goeste, begoest (op)
WNT: goesting, goeste:
in enkele zuidelijke tongvallen: gusti of gusting
in Z-Nl in meer algemeen gebruik: lust, trek, zin, smaak; al naar het verband (de bo (1873), schuerm. (1865-1870)).
> Fr. goût, goûter = proeven
> Oud-Fr. (1653) goust = smaak + Germaanse achtervoegsel ‘ing’
> Spaans: gustar = smaken, proeven, graag hebben
> Latijn: gustus
Dit woord werd door Radio 1 in Vlaanderen uitverkozen tot mooiste Nederlandstalige woord
uitdrukkingen.:
zin, lust, trek
goesting hebben voor, in, naar, achter iets
zie ook: goeste, begoest (op)
WNT: goesting, goeste:
in enkele zuidelijke tongvallen: gusti of gusting
in Z-Nl in meer algemeen gebruik: lust, trek, zin, smaak; al naar het verband (de bo (1873), schuerm. (1865-1870)).
> Fr. goût, goûter = proeven
> Oud-Fr. (1653) goust = smaak + Germaanse achtervoegsel ‘ing’
> Spaans: gustar = smaken, proeven, graag hebben
> Latijn: gustus
Dit woord werd door Radio 1 in Vlaanderen uitverkozen tot mooiste Nederlandstalige woord
uitdrukkingen.:
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.