Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
dunne laag aarde afnemen, vlak maken
Woordenboek der Nederlandsche Taal: schoefel: gewestelijke vorm naast schoffel
schoffelen: Met een schoffel van onkruid zuiveren.
Schoeffelt hier en daar nog een beetje om het vlak te maken.
luierik, betekent hetzelfde als luiaard
zie ook lussak, luiszak
Woordenboek der Nederlandsche Taal:1. Eig. Luiaard. In dezen zin vooral in Zuid-Nederland.
“Hier gij, luierik …! steek al eene hand uit, om de dievegge naar de gendarmes te brengen” Conscience (ed. 1868).
Luierik staat in Van Dale, maar wordt niet gebruikt in heel Nederland.
Hij is een even grote luierik als zijn vader.
verwennen, in de watten leggen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: “Bekukkelen. Teedertjes bezorgen; kloesteren, koesteren, troetelen” De Bo (1873)
Als kinderen ziek zijn, worden ze graag bekukkeld.
graag, met volle overtuiging
zie ook: geern, geire, doodgaarne, doodgeren, geerne
Van Dale 2013 online: gewestelijk: iem. of iets gaarne zien, er veel van houden
formeel: graag, met genoegen (SN)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Iemand of iets gaarne zien, veel van iemand houden. Vooral in Vlaamsch België gebruikelijk.
Ik zie u zo gaarne (achter den tram lopen).
Uitroep van ontsteltenis, teleurstelling, pech. Vergelijkbaar met “verdorie”.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Uitroep ter nabootsing van het geluid door een klap veroorzaakt. In een deel van Zuid-Nederland.
Als de driehonderd man toeschoten, en hem langs alle kanten te gelijk aanvielen. ”Lap! Tien vliegen in éenen slag!” zei Fernand, en … met een enkelen slag van zijn zwaard had hij er tien in ’t zand doen bijten, De Mont en De Cock, Vl. Wonderspr.
Van Dale online: BE, informeel: uitroep ter nabootsing van het geluid door een klap veroorzaakt
“Een pintje kost hier 1,80€.”
“Ja, lap, ik heb niet meer dan 1,50€.”
klap, mep, slag, trek
Van Dale online: BE, informeel
MNW: lap, d.i. klap, oorveeg.
uitdr. “twee vliegen slaen mit ien lap”, en het ww. lappen, in den zin van slaan, b.v. “hij lapte er op, dat het klapte.” Kil. lappen, drijven,…
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Klap, slag. zie eenige woorden die zoowel flard als slag beteekenen bij Stoett.
zie ook lap, iemand een ~ geven
Fredje kreeg een lap van zijn vader omdat hij zijn zusje treiterde.
vensterbank
ook als samenstelling: veisterkassien, vensterkassijn
ook: kazijn, kassijn(e) (later: kozijn)
Waasland: kassijn: dialect voor omlijsting
Woordenboek der Nederlandsche Taal: kassijn – kassijne – kazijn – kozijn
Middelnederlands cassijn, cassine, oud-noordfrans ‘cassin’/‘chassin’
In de zuidndl. dialekten is de vorm met a en stemlooze intervocalischen consonant tot den huidigen dag bewaard gebleven, in het Noorden was reeds in het begin van de 17de eeuw kozijn in gebruik, dat echter pas veel later als ”standaardvorm” is erkend.
Eene achterkamer met drie kasijnen. De Bo (1873)
zie ook: rijchel
De kassiene staat vol bloempotjes met cactussen.
gekookt, zieden betekent koken
zie ook: zojjen, zooien
in Antw.stad enkel in ‘gezoije worst’ en gezoden en gebraden
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
In st. vormen van het verl. deelw. als gezoden, gezooien loopen zieden en zooien (I), dat een gemengde vervoeging kent, dooreen, zoodat m.n. bij beteekenisgelijkheid niet met zekerheid is uit te maken om welk ww. het gaat.
In het oudste café in Antwerpen is een specialiteit van het huis de befaamde “gezoden worst” te bestellen.
De patatten hemmen te lang gezeujen (Kempen).
fietsstuur
uitspraak:
Prov. Antw: gidon, gedon
Brugs Ommeland: giedong
O.-Vl.: gedong
< Frans: guidon
Woordenboek der Nederlandsche Taal: guidon: Vlaams-België, stuur van een fiets.
Klik op de afbeelding
Guidon van een koersfiets
Hij heeft een brede gidon op zijn fiets.
Met de tong op de guidon, is een strip over de sappigste woorden en uitdrukkingen uit het wielerpeloton. (patrickcornillie.be)
Ie trok zô art an zen fring dat ie over z’n giedong vloog. (Hij remde zo hard dat hij over zijn guidon vloog.)
De gedong van mijn vélo.
1. afval, vuiligheid, bucht (in de Antwerpse kempen)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: “Ruigt van pataten”, Cornelissen-Vervliet
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul (in Antwerpen)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze betekenis meestal in den vorm ruigt, onzijdig.
In Zuid-Nederland in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, Cornelissen-Vervliet (1899)
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
kapot, uit de vorm, zot gedraaid
zie ook dul draaien
Wikipedia:
Kadul is Vlaams voor een voorwerp dat beschadigd of stuk is
Woordenboek der Nederlandsche Taal: In Zuid-Nederland en in Limburg. In de uitdrukking kadul slaan.
Het wiel van mijne velo staat kadul.
De wijzers van de klok draaien kadul.
kapot, uit de vorm, zot gedraaid
zie ook dul draaien
Wikipedia:
Kadul is Vlaams voor een voorwerp dat beschadigd of stuk is
Woordenboek der Nederlandsche Taal: In Zuid-Nederland en in Limburg. In de uitdrukking kadul slaan.
Het wiel van mijne velo staat kadul.
De wijzers van de klok draaien kadul.
1) oudere kerel, peetje
2) algemeen voor man, kerel
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< frans père, latijn pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
2) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
Aambeien of hemorroïden – dat zijn plaatselijke verdikkingen (weefselkussentjes-huidflapjes) van de endeldarm en of anuswand door onderliggende spataders.
Van Dale : speen (de; spenen)
- rubber of plastic afsluiting op een zuigfles, voorzien van een gaatje waardoor het kind de vloeistof kan opzuigen
- tepel van een zoogdier
- aambei
Omgangstaal in België volgens het RBBN
VMNW: speen: tepel, aambei
Oudste attestatie: Gent, Oost-Vlaanderen, 1236-1238
Woordenboek der Nederlandsche Taal: speen: Aambei. In dezen zin niet meer algemeen.
zie ook takken, bloedspeen
Hij durft niet te gaan zitten, hij heeft het speen.
Het bloedend speen.
zaagsel, zagemeel
> mul
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Modern lemma: mul
Een onz. woord, dat een Germaanse stam mulja- doet onderstellen, en waaronder in het algemeen wordt aangeduid: stof, fijn poeder, ook wel gruis. In Noord-Nederland thans niet in algemeen gebruik, maar in Vlaanderen en Zuid-Brabant nog zeer gewoon.
Afleiding zagemul, zaagsel (De Bo (1873)).
In plaats van hersenen heeft hij zagemul in zijn kop.
houdt het midden tussen kuchen en kreunen; het geluid voortbrengen dat een zware inspanning (bv. lastige ontlasting) met zich meebrengt.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Middelnederlands crochen; vergelijk Hoogduits krochen, kröchen. Een klanknabootsend woord, dat thans nog hier en daar in Zuid-Nederland, met name in Brabant bekend is.
synoniem: steunen
ook krozen, krochelen
zelfstandig naamwoord: het gekroch
afgeleid: krocher, krochpot, krochstoel = wc-stoel voor zieke mensen
Hij zit op ’t huiske te krochen.
De krocher, hij kan bijna niet uit zijne zetel. Het is niet dat em 90 jaar is, maar het is zijne buik die te dik is.
Het hoogste verdiep in het ziekenhuis, dat is de afdeling van de krochpotten.
(appel)stroop, poepgelei
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Appelstroop. Gewest. in Limb.
IJvrig vergaren de zusters het fruit veur komende vlâspijs, Of veur appelazijn en zinnenbedwelmenden ooftdrank, Of veur ’t kostlike zeem zoo geschat door snoeprige bekjens, DAUTZENBERG, Verspr. en Nag. Ged. 8 (c. 1860).
Der zeem van Canisius. Canisius Rinse Appelstroop. Limburgs fabrikaat.
honing
zie ook de uitdr.: zeem aan zijn baard strijken
(1201-1250 ‘ongepijnde honing’) verwant met Grieks haima (bloed), en dan met de betekenis ‘dikkige vloeistof’, volgens anderen verwant met zeel en dan met de betekenis ‘weefsel’
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Honig; inz. ter aanduiding van den z.g. maagdenhonig, den honig die reeds vóór het pijnen uit de raten druipt en die als de allerfijnste wordt beschouwd, maar ook gebruikt voor honig in het alg.; beide toep. zijn overigens vaak moeilijk te scheiden; waar honig en zeem samen worden genoemd, duidt dat laatste woord den maagdenhonig aan.
Vooral gewestelijk in Vlaams-België nog bewaard.
Warme melk met zeem is goed voor je verkoudheid.
- domme vrouw
- als scheldnaam, verwijt of uitdrukking van zelfbeklag
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Lut – Lutte: Vrouw met weinig verstand, sul van een vrouw. Ook als scheldwoord voor een vrouw in een bepaalde toestand: een dronken lutte, een zatte lut, een stomme lut,… In verschillende streken van Vlaand. en Brab.
West-Vlaanderen: lutte
Als mijn moeder tegen zichzelf zei dat ze een ‘stomme lut’ was, was ze vergeten dat ze al zout in de soep had gedaan, op het ogenblik dat ze zout in de soep deed.
Dekke toch, se stomme lut da ’k zen. Mijn sleutels op den auto laten steken en de deuren met de hand vastgemaakt.
heks, kreng
slechte vrouw, meisje
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Ros
< Frans rosse (< Duits Ross): een paard zonder kracht of energie, waarschijnlijk als een afgedankt ruiterspaard beschouwd.
Men heeft dit Romaansche woord natuurlijk in verband willen brengen met een ontleening aan germaans ros: paard, maar door de Romanisten wordt alle verband ontkend.
In Zuid-Nederland gebruikelijk, voorheen ook in Noord-Nederland niet onbekend.
> een slecht vrouwmensch, een boosaardig vrouwspersoon: Eene rosse van een vrouwmensch, De Bo (1873). ’En kwaê ros van e wijf, (Cornelissen-Vervliet (1899)
Gij se ros! Dat ik dat nu nog eens zie dat ge javel op m’n bloemen giet!
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.