Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
op tijd
(Antw.) intèts (intijds)
We moeten nu vertrekken, willen we antids zijn.
die personen zijn hetzelfde
in Nederland: één pot nat zijn, uit hetzelfde hout gesneden zijn
Van Dale 2013 online:(gewestelijk) het is al koek van één deeg
De politiekers zijn allemaal koek eenen deeg: wat hun echt interesseert zijn de volgende verkiezingen.
(verouderd)
goed ras, goede soort, hetzelfde ras, dezelfde soort
andere uitspraak: aartjoen, aartsoen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: artsoen
In het Westvlaams ook a(a)rtjoen (Schuermans 1865-1870); De Bo 1873). Het heeft daar ook pregnante betekenis: van ’t artsoen of artjoen wordt gebezigd in den zin van: van het goede — of van hetzelfde ras (De Bo).
Algemeen Vlaamsch Idioticon (1865): hij is van ’t artjoen, van het goede ras.
“Die andijvie is van ’t zelfde artsoen als de mijne.” De Bo
(verouderd)
van het goede ras of van hetzelfde ras zijn
zie ook aartsoen, aartjoen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: artsoen
In het Westvlaams ook a(a)rtjoen (Schuermans 1865-1870; De Bo 1873). Het heeft daar ook pregnante bet.: van ’t artsoen of artjoen wordt gebezigd in den zin van: van het goede — of van hetzelfde ras (De Bo 1873).
Kiliaan: aerdsoen
“Die tarwe is van een goed artsoen. Een slecht artsoen van boonen.” De Bo (1873)
“Dat is en vies artsoen van volk, van meschen.”
“Hij is van ’t artsoen (hij is van ’t ras, hij is van ’t bloed, hij heeft denzelfden aard als zijne ouders).” De Bo
(verouderd) soort, aard
Woordenboek der Nederlandsche Taal: aartsoen:
1) Aard, slag, soort. Nog in het westvlaamsch (De Bo 1873).
Door v ledicheyt alle dinck te quist gaet Ghy sijt een slecke van luyen aertsoene, Antw. Sp. 252 (1562)
2) Als collectivum: de menschen van een bepaalde soort. Vervolgens ook: iemand van een ongunstige soort. Niet meer in gebruik.
“Die tarwe is van een goed artsoen” De Bo (1873)
(verouderd)
soort, aard
zie ook aartjoen, artsoen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: aartsoen:
1) Aard, slag, soort. Nog in het westvlaamsch (De Bo 1873).
Door v ledicheyt alle dinck te quist gaet Ghy sijt een slecke van luyen aertsoene, Antw. Sp. 252 (1562)
2) Als collectivum: de menschen van een bepaalde soort. Vervolgens ook: iemand van een ongunstige soort. Niet meer in gebruik.
“Die tarwe is van een goed artsoen” De Bo (1873)
eventueel met enige spoed vooruitgaan, voortdoen, …
Woordenboek der Nederlandsche Taal: avanceeren: In de volkstaal thans nog vrij verbreid, met verzwakking van de vocaal in de tweede lettergreep tot vormen als aven(t)seeren, avemseeren, aveseeren, en met verscherping affeseeren, maar overigens weinig meer in gebruik.
Van Dale: avanceren
1. voorwaarts gaan
2. in rang bevorderd worden
3. vooruitkomen, opschieten
zie varianten bij aveseren
Allé, we moeten een beetje avanseren anders komen we te laat.
Dat avanseert hier van geen kanten, op het eind van de week zal het werk nog niet af zijn.
rudolfsiffer.be: Ik schiet mij erachter, want ik zal in het vaarwater van een brandweerauto nogal een beetje ‘avanceren’.
2fast4u.be: ‘Hey Runner, wordt/blijf es ff wakker en avanceer u eens een beetje’
komt voor in het gedicht “poëzie” van Alice Nahon
< waarschijnlijk van het Frans abîmes = diepten
Mystieke luister maakt haar lijf subtiel
zodat ze tijd en vormen overwint
en vloeiend van gebaar
en vol beweeg als wind
in smalle spanne diepe tochten doet,
miraculeuze reizen
naar de abiemen van ’t gemoed. (Alice Nahon)
muts, pet zonder klep
< pots bep. muts (Zuid-Nederland). Verkort uit kapoets « Hoogduits kapuze « Italiaans capuccio ‘kap’ (~ Frans capuchon). (A.A. Weijnen)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pots, ook potse
2. Ronde mansmuts zonder klep (Cornelissen-Vervliet 1899); matrozenmuts, inzonderheid als dracht voor kinderen.
“Manneken, doet oe’ potsken af”, Cornelissen-Vervliet.
“De kleine jongens dragen gemeenlijk potsen”, Ald.
Het is aan het sneeuwen buiten. Ik zal maar een pots op zetten.
letterlijk het stro waarop een reeuw door de begrafenisondernemers werd gelegd voor de uitvaart. Figuurlijk: de laatste stuiptrekkingen, de genakende dood van iets of iemand.
Vandaar het West-Vlaamse ‘op zijn reeuwstro liggen’: zo goed als afgelopen zijn.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Alleen aangetroffen bij West-Vlaamse schrijvers.
Reeuwstroo … Het stroo waar een lijk op ligt tot dat het gekist wordt, De Bo (1873).
Het gebruik, de doode eerst op stroo te leggen (het ”lijkstroo” of ”reeuwstroo”, in West-Vlaanderen, de ”waam” of de ”sjouf” in Limburg) is bijna geheel verdwenen, Peeters, Eigen Aard (1946).
Stijn Streuvels werd op de traditionele boerenmanier begraven: op reeuwstro en op een reeuwkar.
lijk, stoffelijk overschot, en ook de uitwasemingen of de geur daarvan
Eertijds werden lijkbidders reeuwers genoemd, die de dode op een reeuwlaken legden en het lijk reeuwden, id est prepareerden.
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Reeuw geldt veelal als de schrijftaalvorm, ook daar waar ree gesproken wordt. Thans als simplex alleen nog in Vlaanderen en Brabant.
Julie, zet e bitsje de kamerdeure open van de vouwte, opdat de reeuw zou weggaan, Aant. v. Gezelle (Pittem, ± 1880).
Reeuw …; Cadaver, O. Volkst. (West-Vlaanderen, 1890)
Zie ook: reeuwstro
In tijden van epidemieën werd somtijds reeuwroof gepleegd.
spel dat voornamelijk in de buurt van Grobbendonk, Pulle en Vorselaar gespeeld wordt. Men heeft een paap, een cilindervormig knuppeltje, waarop iedereen een muntstuk legt bij wijze van inzet. De mensen werpen dan met loden sollen naar de paap in de poging hun sol zo dicht mogelijk bij de paap te laten neerkomen. Van zodra de paap omver valt, gaat men meten en wie zijn sol het kortste bij de paal ligt, wint de inzet. In de diamantstreek gebruikte men in de plaats van een sol een lood om mee te gooien.
uitspraak “popke” schieten
ook “popke schiet” zie ook: teppen schieten
Woordenboek der Nederlandsche Taal: paap:
Als benaming van verschillende rechtop staande of uitstekende zaken.
Bij zeker werpspel: Paap smijten, paapken schieten enz.
Het overeind gezette blokje enz. dat men tracht om te werpen; hier en daar in Z.-Nederl. (De Cock en Teirl., Kinderspelen (1903); Corn.-Vervliet).
Ik heb gisteren bij het paapke schieten 5 frank verloren.
BE: cement, een mengsel van zand en kalk
NL: specie, steengruis
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Hoe den mortele daer aen vestighen … mocht onder dat water, Proza-Sp.(Brabant, 1515)
Eenen knecht, die daer moortel drouch, (Vlaanderen, 1440-1460).
Die knecht soude sitten gaen up eenen waghen ende halen steene of moortele, (Vlaanderen, 1440-1460).
De metser metst een muureke met mortel.
Doen alsof, toevallig
ook alkaks, askaks, alskaks
Woordenboek der Nederlandsche Taal, bij alskaks: in de volksspraak veelal ASKAKS, ook in twee woorden geschreven —. Voorheen zeer gewone, thans in Noord-Nederland verouderde, maar in Vlaamsch België nog in de dagelijksche spreektaal gebruikelijke uitdrukking, om te kennen te geven, dat het gezegde niet in ernst moet opgevat worden, maar alleen de strekking heeft om aan de zaak, waarvan sprake is, een fraaien glimp te geven.
Bij ‘kak’ is waarschijnlijk een verband met kaken, kakelen, in de zin van praten, ijdel snappen.
De etymologie blijft onzeker.
Ik zal er eens akaks passeren….
“Lokerse pareltjes (Lokeren)
akaks. 1) toevallig, onverwacht, 2) terloops, langs zijn neus weg” (standaard.be 1 sep. 2008)
1) zich vergissen in het pakken
2) zich vergissen, bedrogen uitkomen
zie ook mispakken, mispakken, zich ~ aan
Van Dale online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
1) Ik heb me mispakt. In plaats van tomatenblokjes in blik heb ik tomatencoulis bij.
2) Jo Peters: “Tijdens de vorige jaargangen bleken de kandidaten zich wat te mispakken aan de inrichting van het interieur. (pop-up restaurant)
verkeerd pakken
Woordenboek der Nederlandsche Taal: mispakken, dat in Noord-Nederland, indien het gebruikt werd, scheidbaar zou zijn, is in Zuid-Nederland eene onscheidbare samenstelling. (De Bo (1873) en Cornelissen-Vervliet).
Fiele hoorde, hoe ze naar heur kleeren tastte, mispakte, en in ’t donker voortzocht, R. Stijns, in Vlaanderen.
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
zie ook mispakken, zich ~ aan, mispakken, zich ~
Oei, ik heb me mispakt. Nu sta ik hier met een koffielepeltje in m’n handen en ik had een soeplepel nodig.
verkeerd pakken
Woordenboek der Nederlandsche Taal: mispakken, dat in Noord-Nederland, indien het gebruikt werd, scheidbaar zou zijn, is in Zuid-Nederland eene onscheidbare samenstelling. (De Bo (1873) en Cornelissen-Vervliet).
Fiele hoorde, hoe ze naar heur kleeren tastte, mispakte, en in ’t donker voortzocht, R. Stijns, in Vlaanderen.
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
zie ook mispakken, zich ~ aan, mispakken, zich ~
Ze heeft de leuning van de trap mispakt en nu heeft ze een gebroken been.
Oei, ik heb me mispakt. Nu sta ik hier met een koffielepeltje in m’n handen en ik had een soeplepel nodig.
een lang mager iemand
een zwik is een dun twijgje; vandaar lange zwik
zie ook zwikzwak, lange zwikzwak
< oorsprong: (1573) ontleend aan Mhd zwic
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Gewestelijk, in Vlaams-België. Lange slungel (die bij het loopen zwikt). Staelens (1982)
Zo’n lange zwik hebben we nodig in onze basketbalploeg.
vensterbank
< Frans: tablette
rijchel is couranter in Antwerpen, maar tablette wordt ook gebruikt
Woordenboek der Nederlandsche Taal: tablet: In ’t bijzonder, in een deel van Vlaanderen: Houten of marmeren plaat vóór den onderkant van een venster, vensterbank.
De draperies hangen just op de tablet.
Op de tablette staan dikkels bloempotten.
- weegtoestel dat in de hand wordt gehouden
- aan de haak wordt het te wegen voorwerp gehangen waardoor de balans doorslaat en het gewicht kan afgelezen worden
Woordenboek der Nederlandsche Taal, bij einsel
Ensel, eusel, uisel, heinsel, huisel enz. —, znw. m. Naar het schijnt van een latijn unciale, dat echter als znw. niet is aangetroffen, verg. unsel (bij Kiliaan).
Unster, bascuul, weeghaak, knipwaag. Gewestelijk in Zuid-Ndl.
— Een einsel steken, de gewichtsindeeling op den arm aanbrengen.
— Het of alles aan den einsel hangen, koopziek zijn (De Bo (1873)).
Zie ook zie ook euzzel, neuzel, hurs
De buurman hing de zak waar het konijn in zat aan de haak van de einsel en riep dan hoeveel die woog.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.