Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
gemetseld verhoog (bank) tegen de muur van het schotelhuis, waarop het vaatwerk staat
“Ga eens nen aker (= emmer) water halen. En zet hem in ’t schotelhuis op de burrebank.”
Van het oude huis bleef er na de brand alleen de woonkamer, één slaapkamer en één kleine plaats met burrebank (aanrecht) over. (docplayer.nl/116194064-Jeugdherinneringen-roger-de-troyer.html)
constructie om
- in de derde persoon: aan te geven dat iemand is vertrokken om de in de infinitief genoemde activiteit uit te oefenen;
- in de eerste persoon: aan te geven dat iemand aanstalten maakt om te vertrekken om die activiteit uit te oefenen.
“Waar is vaken?” “Vaken is werken.”
“Ik ben slapen. Ga-je zélf de wekker zetten?”
gedurig, maar niet continu
“Dieë kleinen komt in één genâe op de venster kloppen. Ge zult er de geburen toch ne keer iets moeten van zeggen.”
1) plaats/putje in of bij de mestvaalt om het percolaat van de mest op te vangen
2) dat percolaat zelf
“Pas op, als ge de stal uittrekt (= het stro ververst), da-je niet in de mestpoel valt. We zouden hem moeten uitbuizen: hij loopt in één genâe (= gedurig) over.”
“Vraag aan de boer eens een wat (= wat) mestpoel voor bij de rozen.”
gedurig, maar niet continu
“Dieë kleinen komt in één genâ op de venster kloppen. Ge zult er de geburen toch ne keer iets moeten van zeggen.”
buurten; kortavonden
“Vroeger kwamen de mensen ‘s avonds ontsteken. De vrouwen stopten kousen in ’t licht van een petrollamp en nen bol (= ornaal). Ik heb dikwijls horen vertellen van de gypnessen (= toverkol) – mannen van Aalst of dieën environg die in pachters’ linde kwamen zitten.”
buurten; kortavonden
“Vroeger kwamen de mensen ‘s avonds ontsteken. De vrouwen stopten kousen in ’t licht van een petrollamp en nen bol (= ornaal). Ik heb dikwijls horen vertellen van de gypnessen (= toverkol) – mannen van Aalst of dieën environg die in pachters’linde kwamen zitten.”
gedurig, maar niet continu
“Dieë kleinen komt in één genade op de venster kloppen. Ge zult er de geburen toch ne keer iets moeten van zeggen.”
gemetseld verhoog (bank) tegen de muur van het schotelhuis, waarop het vaatwerk staat
“Ga eens een aker (= emmer) water halen. En zet hem in ’t schotelhuis op de burrebank.”
Van het oude huis bleef er na de brand alleen de woonkamer, één slaapkamer en één kleine plaats met burrebank (aanrecht) over. (docplayer.nl/116194064-Jeugdherinneringen-roger-de-troyer.html)
gedurig, maar niet continu
“Dieë kleinen komt in één genade op de venster kloppen. Ge zult er de geburen toch ne keer iets moeten van zeggen.”
gemetseld verhoog (bank) tegen de muur van het schotelhuis, waarop het vaatwerk staat
“Ga eens een aker (= emmer) water halen. En zet hem in ’t schotelhuis op de burrebank.”
gat op vloerhoogte in de buitenmuur van het schotelhuis, om afvalwater te lozen
“Leg de steen voor ’t mozegat. Er zat gisteren een puit (= kikker) binnen.”
houtduif (Columba palumbus)
“Ze zijn hier komen schieten, mannen van ’t Antwerpse, een g(e)helen dag. Ge moet eens g(e)raaien (= raden) waarmee dat ze vertrokken zijn: vijf stokduiven en nen hennen (= gaai).”
snoep
smokkelen: (ww) snoepen vgl. sneukelen
“Gaan we smokkel kopen, ik heb goeste naar/op/in (= trek in) een pakske zuur?” “Nee, we mogen niet smokkelen. ’t Is vasten.”
mogelijk, waarschijnlijk
“Hij is er nu nóg niet. Hij moest hier al een uur zijn.” “Hij is g(e)heel zeker verloren gereden.”
zin, trek, lust, smaak
zie ook: goesting, goestendoender
< Oudfrans: goust
“Het is onmogelijk iedereens goeste te doen.” (De Bo)
Ek ze goeste. Elk zijn eigen smaak.
“Ik heb goeste naar/op een wafel.” “Ge zult er u moeten bakken.”(Denderstreek)
“Morgen begint ’t school. Maar hij heeft er precies niet veel goeste in.” (Denderstereek)
1) plaats/putje in of bij de mestvaalt om het percolaat van de mest op te vangen
2) dat percolaat zelf
“Pas op, als ge de stal uittrekt (= het stro ververst), da-je niet in de mestpoel valt. We zouden hem moeten uitbuizen: hij loopt in één genade (= gedurig) over.”
“Vraag aan de boer eens een wat (= wat) mestpoel voor bij de rozen.”
1) plaats/putje in of bij de mestvaalt om het percolaat van de mest op te vangen
2) dat percolaat zelf
“Pas op, als ge de stal uittrekt (= het stro ververst), da-je niet in de mestpoel valt. We zouden hem moeten uitbuizen: hij loopt in één genade (= gedurig) over.”
“Vraag aan de boer eens wat mestpoel voor bij de rozen.”
constructie om
- in de derde persoon: aan te geven dat iemand is vertrokken om de in de infinitief genoemde activiteit uit te oefenen;
- in de eerste persoon: aan te geven dat iemand aanstalten maakt om te vertrekken om die activiteit uit te oefenen.
“Waar is vaken?” “Vaken is werken.”
“Ik ben slapen. Ga-je zélf de wekker zetten?”
lolly
“Ik heb vandaag mijn pree gekregen, maar mee tweeë frank doe-je niet veel niet meer. Vroeger ho-je d’r nog tweeë zure stampers veur. Maar ne muilentrekker (= zeer zure lolly) kost al vijf frank.”
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.