Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
1. kot: hokje Vb: autobuskotje:bushok
2. kot: studentenkamer
3. kot: huis
4. kot: achtergebouw
1. We kunnen schuilen bij regen in het autobuskotje.
2. Onze Fien zit op kot in Leuven, ik mis haar enorm.
3. Ik baal ervan als ik hoor dat het tijd is huiswaarts te keren, men spreekt van: we gaan naar ons kot!
4. De buren beginnen met de afbraak van hun koterijen (achtergebouwtjes).
boer (in het kaartspel)
vgl. ook: koning
De schuppenzot sterft op zijn kot.
binnenkant schoonmaken
bv. een kot, oren, tenen (tussen de tenen), …
zie ook kuisen
Het hondenhok is vuil. Het moet dringend worden uitgekuist.
dierenhok
VD
kot (het; kotten)
1 klein armoedig huis
2 hok
Kempen: mv = koters
De konijnenkoten moeten eens uitgekuist (uitkuisen) worden, ze stinken.
De school dat is een apekot, parlez vous
De apen zitten twee aan twee, parlez vous
De grootsten aap die zit van voor
En doet de zotste kuren voor, inke pinke parlez vous
(Vuile Mong en zijn vieze gasten)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.