Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
voetpad, ook plansier, trottoir
< Uit oudfrans planchier, fr. plancher, met wijziging van ch in k onder invloed van plank, of uit een picardischen vorm met k. (WNT)
Tegenwoordig rijden er meer fietsers op het plankier dan op de baan.
gezegd van een magere vrouw met te verwaarlozen boezem
zie ook: talloor, platte ~
Liske ès fél vermaogerd, ên ’t wos zau al mêr ’n plank mèt e koêt (koet) èn (Liesje is erg vermagerd, en ze was zo al maar een plank met een gat erin)
een gat
Daar aan die wegenwerken, daar hebben ze nog al een diep koet gemaakt.
een branderig gevoel geven door contact met brandnetels, prikken
Die witte dat zijn doof netels, die netelen niet.
(scherts.) Vandaag netelen de netelen niet.
ongeveer hetzelfde als de wet van Murphy
Voor dien ene keer dat ik mijne paraplu niet bijhad, is het beginnen regenen dat het goot! Dat zult ge altijd zien!
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.
