Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
pispaal
1) paal waartegen mens en/of dier zeikt
2) iemand die van alles de schuld krijgt, voetveeg
Zatte Jef zeikte samen met ne hond tegen de paal aan’t café. Toen em thuis kwam gebruikte em zijn Fien als zeikpaal.
In de streek van Geraardsbergen zeggen ze appeltrot ipv appelspijs
WNT: Modern lemma: trot
znw. m.
1. Weeke, brijachtige massa.
a. In den vorm trot en trut, Joos (1900-1904), (Teirl) voor: vruchtenmoes, inz. appelmoes.
Appeltrot met beuling, dat is lekker eten.
cavia, Guinees biggetje
(zie ook zeerat, stienesrat), vgl. Du.: ‘Meerschwein’
Op de kermis stond vroeger een kraam waar ge kont inzetten op “zeevarkskes” (zeivêrkskes), t.t.z. op de nummer van het hokske waarin het beeske zou verdwijnen als het uit zijn kooike werd gelaten.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.