Vlaams Woordenboek logo

Het Vlaams woordenboek


Index

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Log in

Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.

Uw gebruikersnaam
Uw geheime paswoord

  • Log in
  • Wijzigingen door de Bon

    kot
    (het ~, ~en)

    studentenkamer, studentenkot
    zie ook kot, op ~ gaan; kot, op ~ zitten

    Van Dale 2014 online: Belgisch-Nederlands

    - Ook overgenomen in het Belgisch-Frans, met verfranst meervoud ‘kots’ en ervan afgeleid werkwoord ‘kotter’ (op kot wonen).

    Ik heb in mijne studententijd altijd op kot gezeten.

    Ik ga op kot in Kortrijk. In Leuven is de kwaliteit van de studentenkoten beter dan in Gent.

    Onze Fien zit op kot in Leuven, ik mis haar enorm.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 06 Sep 2016 15:07
    2 reactie(s)

    hondekot

    o-benen, benen met de knieën naar buitengekeerd

    Heb je de nieuwe buurman al gezien, hij gaat met een hondekot.

    Provincie West-Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 06 Sep 2016 15:04
    0 reactie(s)

    geen niet meer
    (uitdr. )

    geen meer
    (dubbele ontkenning)

    uitspraak Antwerpen: – gin nie mier (voor meervoudige zaken of een vrouwelijk of onzijdig woord) – ginne nie meer (voor een mannelijk woord)

    uitspraak Kempen: génnemieje

    Hij kocht vandaag een kistje sigaren want hij had er geen niet meer.

    De moderne velomaker plakt geen banden niet meer met rustinnekes.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 06 Sep 2016 14:33
    5 reactie(s)

    hangplaaster
    (de ~, (v.), ~s)

    iemand die altijd blijft hangen en nooit op tijd weg geraakt

    zie ook plakijzer, plakplaaster

    Onze va was een echte hangplaaster, het duurde soms uren eer hij terug was van de winkel want hij bleef altijd overal plakken.

    Provincie Antwerpen
    Bewerking door de Bon op 06 Sep 2016 14:03
    0 reactie(s)

    plakplaaster
    (de ~ (v.), ~s)

    1. iemand die overal blijft plakken; zie ook plekker, hangplaaster
    2. vuile persoon (die plakt van de viezigheid)
    3. een kind dat zijn moeder maar niet kan loslaten

    Mechelen, zuiderkempen: plekpleuster
    Antwerpen: plakplëster
    Antw. Kempen: plakpleuster
    Brugge: plakploaster

    WNT:
    - Oneigenlijk, gewestelijk (b.v. in Antwerpen) voor: een vuile, morsige persoon.
    Mie is ‘en plakplaaster, ze plakt daar ze staat van de vuiligheid, (Cornelissen-Vervliet, 1899). ’En plakplaaster van ’ne’ vent, Ald.
    - Figuurlijk. Iemand die overal blijft plakken, die niet van opstaan weet, plakker.
    Hij is bekend veur ’en plakplaaster, ’Cornelissen-Vervliet)

    Die plakploaster blùft overal plakken en zit dag en nacht op café (café, op ~).

    Met plekpleusters een uur afspreken is onbegonnen werk.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 06 Sep 2016 13:47
    6 reactie(s)

    Nieuwe versie!
    Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze GitHub.

    Het Vlaams woordenboek  |  Concept en realisatie door Anthony Liekens

    Creative Commons License

    Het Vlaams Woordenboek by Anthony Liekens is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.