Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
enkel
< knoes = kraakbeen;
knoesel: verkleinwoord van knoest (uitwas)
West-Vlaanderen: knoezel
Beatrijs had haar knoesel behoorlijk pijn gedaan door in het keldergat te schieten.
> andere betekenis van knoesel
stekelbes, kruisbes
zie kruisbes voor overzicht
In den hof staat ne struik vol met knoeselen.
De knoesele zen in ‘t sezoen, da’s altâ goed ete.
(De stekelbessen zijn in seizoen, da’s altijd smullen!)
Niks zo lekker als knoeselconfituur.
De knoesels waren zoet dees jaar.
> andere betekenis van knoesel
stopverf
Van Dale: mastiek
< 1250 ‘hars van de mastiekboom’ < Frans mastic < middeleeuws Latijn masticum (hars) < Grieks mastichè (mastiek(hars))
BE; niet algemeen stopverf
Je moet de mastiek goed kneden alvorens je er het glas mee vastzet.
Etymologie: Middelnederlands: onder meer ‘enioen’, ‘enguun’, etc… (vergelijk Frans ‘oignon’ en Engels ‘onion’). In hedendaagse Nederlands werd dit vanaf 16de eeuw ‘ajuin’, uitgezonderd in West-Vlaanderen
dakkamertje, boven op het plat dak, aangebouwd tegen de gevel op balken die door de muur staken.
zie ook peulder
Het polderke was te bereiken vanuit het ketelhuis. Met een hoge ladder naar een deur in de muur. Den bompa had er nen tijd een duivenkot. Het was daar warm en droog.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.
