Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De onderstaande definities zijn de laatst gewijzigde definities van Vlaamse termen in ons woordenboek.
Deze lijst is ook beschikbaar als RSS Feed
letterlijk: iemand bij zijn nek pakken
bij uitbreiding: iemand te pakken nemen, iemand in de kraag vatten
In de vaktaal van beenhouwers betekent het, het nekstuk van een beest
uitspraak in Antwerpen: koljee
uitspraak in de Antwerpe Kempen: kalee of kaljee
< Frans: collier
Hij was op de vlucht voor de politie maar bij een wegversperring hadden ze hem bij zijne collier.
Hard stuk snot uit de neus
zie ook krot
Nog steeds herinner ik goed de stem van mijn bomma, toen ik nog klein was. Ze zei dan: “Er zit een grote buut in auwe neus”. Brrrr jakkie bah
> andere betekenis van buut
het doel, de goal
< Frans but: het doel (voetbal)
Ich goan neet miea in de buut stoan, ze sjuppe dich de bein onger de vot vandaan.
(Ik ga niet meer in het doel staan, ze schoppen de benen onder je kont vandaan.)
> andere betekenis van buut
bezit, hebben en houden, spul, buit
Woordenboek der Nederlandsche Taal: buit > buut
In Zuid-Nederland overdrachtelijk genomen voor: aanmerkelijke hoeveelheid
Hij heeft daar een goeden buut gevonden, bij zijnen oom zaliger, rutten (1890).
Hij heeft een goeden buut noten thuisgebracht, rutten (1890).
Ik zal mijnen buut is bijeen scharen en dan zennek de pist in.
In de solden kan ik altijd nen serieuzen buut aankopen.
> andere betekenis van buut
bezit, hebben en houden, spul, buit
Woordenboek der Nederlandsche Taal: buit > buut
In Zuid-Nederland overdrachtelijk genomen voor: aanmerkelijke hoeveelheid
Hij heeft daar een goeden buut gevonden, bij zijnen oom zaliger, rutten (1890).
Hij heeft een goeden buut noten thuisgebracht, rutten (1890).
Ik zal mijnen buut is bijeen scharen en dan zennek de pist in.
In de solden kan ik altijd nen serieuzen buut aankopen.
iemand met een gezonde appetijt die veel kan eten
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Verder: Smeerpere, gewestelijk , b.v. te Gent, voor: iemand die veel eet
- ’t Was zulk ’n smeerpere van e manneke: ’t at al op dat ’t hadde, Loquela (1887)
Als het op pizza eten aankomt is mijn zoon een echte smeerpeer.
het geleiachtig vast bestanddeel (aspic) dat tussen de stukken vlees zit van bijvoorbeeld: hennepot, hoofdvlees.
zie ook klidder
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
in België zijn ook in gebruik bever en beverik, in den zin van ”zenuwschudding”, van koorts, en bij overdracht van gelatine (zie b.v. De Bo (1873 )).
De bever van zelfgemaakt hoofdvlees vind ik lekker en veel beter van smaak dan deze van bij de beenhouwer.
heel hard werken, heel hard inspannen, zijn eigen (eigen, zijn ~) uitsloven
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Zijn ziel afdraaien, hard aan iets werken.
Ik doen da’ werk nie’: ik zouder nie’ gère m’n ziel op afdraaien, Cornelissen-Vervliet 1903.
zie synoniemen bij nikkel, zijne ~ afdraaien
In de week heb ik in huis zo mijn ziel afgedraaid, ik ben er nog muug van.
“Stel, ik heb gedurende drie jaar ‘mijn ziel afgedraaid’ (Ja toch? Of niet?) als topmanager bij Picanol.” (blog)
geheel (met nadruk), gans
ook godgansige
Dat heeft nu vandaag de godsjeugdigen dag geregend.
Den heelen godsjeugdigen dag tot ’s avonds laat, (F. Verschoren, in Vla. Gids 1910: Woordenboek der Nederlandsche Taal)
verouderde term voor identiteitsbewijs; op het document zelf stond meestal ‘kaart van eenzelvigheid’
zie ook eenzelvigheid
Van Dale 2005: eenzelvigheidskaart
1. (vertaling van Fr. carte d’identité)
(Belgisch-Nederlands, verouderd) identiteitskaart, persoonsbewijs·
2. (in Ned., gedurende WO II) persoonsbewijs
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Eenzelvigheidskaart:
identiteitskaart, persoonsbewijs. In Vl.-België.
Vraag me al wat ge wilt, maar ‘n eenzelvigheidskaart heb ik niet bij mij, Filliaert, Tijl’s Oog(1939).
De eenzelvigheidskaart bestaat sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog. De Duitse bezetter had iedere inwoner ouder dan 16 jaar verplicht zulk een kaart bij zich te dragen. De naoorlogse Belgische regering was razend enthousiast over deze maatregel, zodat deze onverkort gehandhaafd bleef. (ravagedigitaal.org)
- bureau, kantoor
- schrijftafel
> Frans: burel, later verdrongen door bureau
Woordenboek der Nederlandsche Taal en Van Dale: in België, alg., als purisme voor bureau
Taaladvies.net: Het woord is in de standaardtaal in onbruik geraakt. In België wordt het nog weleens gebruikt, maar het geldt ook daar niet als standaardtaal.
Een enkele keer wordt bureel in België gebruikt in de betekenis van ‘schrijftafel’.
Het meervoud burelen wordt wel nog geregeld gebruikt in het hele taalgebied, met name in de context van overheidsinstellingen en redacties.
Bureelbenodigdheden ‘Janssens’ op de hoek van de Kerkstraat en de Carnotstraat is al enkele jaren ter ziele gegaan.
Taaladvies.net: U kunt mij altijd bereiken op mijn bureel. (in België, geen standaardtaal)
vader, ook een oude man, ouwe
uitgesproken gelak het Fr. père
Kempen: pejoratief gebruikt voor vader
Antwerpen: in onbruik, behalve in de uitdrukking pere, zijne ~ zien
uitspraak in Antwerpen: klik op het luidsprekertje om het woord te beluisteren
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
- Wat zal uw pere daar van zeggen? Joos (1900-1904)
- Maer siet dat Lammeken (dat kleine kind) het schynt dat t’kennis draecht van sijn Peerken. Ogier, Seven Hoofts. (1644).
- Pere, Wuk (wat) dunk-je van ’t weêre? Kinderrijm (Ieperen). in De Cock en Teirl., Kindersp. (1906).
Onze pere is nen echte ouwe pee geworden.
Als ik het verdiende, kreeg ik al eens een billekletser van mijne pere.
een groot exemplaar, kastaar
oorsprong: In Vlaamsch-België is kartets(ch), kartasj, karta(t)s, kardasse de naam van een kinderspeeltuig (kaatsbal; ijzeren bolleket; groote (mooie) knikker. (…) afgeleid van kartets (hol projectiel gevuld met kogels) (Woordenboek der Nederlandsche Taal)
Hebt ge die grote patat van de jef al gezien? Da’s ’n kartasj he
baksteen
< Woordenboek der Nederlandsche Taal: kareel
Middelnederlands careel (quareel). Ontleend aan Oudfrans carel, quarel (Frans carreau).
1. Eigenlijk. Vierkante baksteen, tichelsteen; soms meer bepaald voor een vloertegel of plavuis. In Noord-Nederland minder bekend.
zie: kareelsteen, kreel, brik
Waar kent men nog de plaats- of veldnaam “Kareelveld”. Dergelijke namen zijn een aanduiding voor de verspreiding van het oude woord “k(a)reel” voor “baksteen”.
een mantel in pels
vgl. ook velne frak, pelse frak, pelsen jas
<vellen, bn.: van dierenvel gemaakt
vb. “Hij was moij, met vellen cleere” Esbatementen van de Rode Lelije (± 1560). (Woordenboek der Nederlandsche Taal)
Tante heeft haar vellen (vellne) frak weer eens uitgehaald, hij riekt naar mottenbollen.
in een punt bijeengebonden grote handdoek gebruikt als draagtas
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Bijvorm in Limburg en het Haspengouwsche van pondel en pundel (buidel, bundel)
Ik heb mijn boterhammen en mijne bidon in mijne pungel gestoken, en nu ga ik werken.
miskraam
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
znw. m.
Alleen in gewest. toep. in Vl.-België.
(Gewest. in West-Vlaanderen, Haspeng.) Misval, miskraam.
“Onze buurvrouw is wel ongelukkig, zij heeft weêr een voorval”. Schuermans (1865-1870).
Voor de geboorte van Tim heeft ze eerst een voorval gehad.
een klein stuk vlees van afkomstig van rund, donkerder van kleur dan de rest, ook peziger, maar zeer smakelijk
kraai
< Middelnederlands craeye: benaming van het middenrif, het vlies tusschen borstholte en buikholte. (Woordenboek der Nederlandsche Taal)
Beenhouwer, geef me eens een stukje van de kraaie.
Der is er geen meer madammeke, maar moet ik er morgen een stukje voor u achterhouden?
- Een meisje of jongen die graag en veel komen flodderen, knuffelen, flemen
- Een koosnaam voor een aanhankelijk klein kindje: dim: flodderke
- als eerste deel van een samenstelling met een zelfstandig naamwoord, steevast een verwijzing naar flemerig gedrag (overzicht bij floddergat)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Van Flodderen.
Vleier, vleister, fleemster. Gewestelijk in Zuid-Nederland (Cornelissen-Vervliet).
Ons Nele is een flodder. Ze is op de schoot van ons oma niet weg te krijgen.
Kom eens hier mijn klein flodderke, kom eens bij ons oma zitten.
> andere betekenis van flodder
examen
Woordenboek der Nederlandsche Taal, bij examen: Ontleend aan latijn examen, frans examen. In Zuid-Nederland kent men ook een vorm exaam.
uitspraak in Antwerpen: klik hier
Op een exaam moogt ge niet afschrijven.
nieuwslezeres 20/12/2014 op één: ‘De studenten hebben exaams…’
“Het exaam bestond uit 2 vragen. Het “uiterst maximum” was 4,5 uur om ze op te lossen, maar uiteindelijk liep het mondeling e.d. uit tot een goeie 5-5,5 uur." (wina.be 9 jun. 2015)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.