Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
brod
Tja, jiet: Van Dale zegt dat “brod” een vulgair woord is voor het vrouwelijk schaamdinges. In Bilzen heeft men het ook wel eens over een “zotte fleet” (gekke fluit) of een “kloêtmezjaur” (klootmajoor), dus zo ongewoon is het niet om onaangename mensen naar hun “partes pudendae” te vernoemen.
De stam “brod” is ook te horen in “brodde(le)n” = knoeien, maar hiervan is de etymologie niet bekend.
Uit WNT (1899) pluk ik:
BROD, BRODDE
znw. vr. (en m.), mv. -(de)n. Nnd. brod(de), brödde, verwarring, fout. Een woord vanouds naast Brodden staande; zie verder ald. en BRODDELEN. Thans alleen in Zuid-Nederland.
1. Verwarde, niet wel geschikte en ordelijke zaak, warboel. Zelden in toepassing op concrete voorwerpen.
2. In meer verbale opvatting, gelijkstaande met het jongere war, klad, knoei. In de volgende uitdrukkingen.
Afl. Broddel, in ’t Nfri. voor: rommel, boel (DIJKSTRA-HETTEMA ), in Vlaanderen voor: verwarde zaak en: knoeiwerk.
Aanm. In Zuid-Nederland beteekent brod(de) ook: (vrouwelijk) schaamdeel, en: vuil, slordig of oneerbaar vrouwspersoon (SCHUERM. 1865-1870, TUERLINCKX, RUTTEN 1890); in Noordnederlandsche tongvallen heeft prut (preut) soortgelijke beteekenis. Vergelijkt men hiermede eenerzijds de bij BRITS, Aanm. genoemde woorden, anderzijds broddier, ”Podex turpis, anus stercore foedatus” (KIL. 1599), nfri. brodze, hoop drek en de boven uit KIL. aangehaalde beteekenissen van Brodde, dan kan men, zonder voorshands eene nadere bepaling te beproeven, met grond aannemen dat ook in deze woorden uit de lage, platte volkstaal wederom invloed van Bruid, drek en Bruien in ’t spel is; zie dus die woorden, alsmede PRUT.
Alleszins niet bekend in (Zuid-)Limburg. Een warrig kluwen noemen wij een “klatter” (Nd. klit), in de war raken of brengen van draad, garen e.d. “verklattere(n)”.
Er staat inderdaad niet specifiek “Belgisch” bij dit lemma in Van Dale, maar enkele betekenissen kregen toch het label “gewestelijk”:
. (pers., zaken) aanzien, bekijken (bv. schilderijen bezien)
. nog wat aanzien (bv. ik wil het nog weleens bezien)
. proberen, afwachten hoe het verder gaat (bv. het nog eens met iem. bezien).
Een klein google-testje bewijst dat dit woord wel degelijk courant in België voorkomt, bv. “Hij bezag mij van kop tot teen.”
Vermoedelijk veel minder courant in Nederland, anders was het label “gewestelijk” niet nodig geweest. ;-)
Ongetwijfeld een variant op “allicht” en “lichtelijk” (= vermoedelijk; vgl. altezeer). De meeste zegslieden spreken de t van “licht” hier niet uit, wat opmerkelijk is, aangezien die t alleen aan het einde v.e. woord wegvalt:
. doêt ’t lich èns aut!
. ze hèt ’t lich aut (ze is dood, heeft afgedaan, speelt niet meer mee)
. den deksel oplichte.
aardig
Hier is geen sprake van analogie, lijkt me, het gaat om een natuurlijke klankontwikkeling uit het Westgermaans (wij zeggen trouwens niet “fier” maar “fél”). Wat wel vreemd is, zijn de verschillen in het al of niet wegvallen van r of d in vergelijkbare positie:
. ho(og)vaardig (ww. varen) = hoeviërdig (r+d blijven behouden)
. vaardig (ww. varen; =af, klaar, vgl. Dts. fertig) = viërig (d valt meestal weg)
. aarde, waarde, ga(a)rd, paard = iëd(e), wiëde, giëd, piëd (r valt weg).
Daarentegen:
. aard, baard, aarden (ww.), aardig … hebben in ons dialect een andere klank maar ook weer die variatie®(d): aod, baod, aode, aor(d)ig (net als in “viërig” spreken de meesten de d hier niet uit).
Ik moet toch eens zien te achterhalen hoe dit te verklaren is.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.