Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
wang
WNT:
D) Zijvlak van het aangezicht, beneden het oog; wang, koon. In sommige streken het gewone woord, zoo b.v. in den omtrek van Sluis, in ’t N. en W. der provincie Antwerpen, in ’t Land van Waas, in Z.-Oostvlaanderen, enz.
Van Dale:
kaak
2. wang
Tegenwoordig krijgen ze geen rode kaken meer. Alles kan.
Ze gaf een kusje op zijn kaak.
elk van de delen die het achterwerk vormen
Ned.: bil
In Turnhout hoorde ik vroeger: gattekaak
vgl.: gatsekaak
WNT:
3. Overdrachtelijk, in scherts.
‘De kaken van iemands gat, zijn billen. Verg. hd. hinterbacken.
“De kake va’ mij’ gat (doen) zeere", Teirlinck Z. Oostvl. Idioticon
Die pijnscheuten trekken van zijn rug tot in de rechterkaak van zijn gat.
zelfstandig academisch personeel
De professoren aan de universiteit zijn ZAP-leden, en staan in voor de inhoud van het onderwijs en het onderzoek.
reep stof, coupon van stof, vb kledingstof
Uit die repel stof kan ik nog juist 2 kussenovertrekken maken.
Het loeien van koeien, onzinnige praat uitschreeuwen (mensen)
Het was snikheet weer en de koeien stonden te morelen van de dorst.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.