Vlaams Woordenboek logo

Het Vlaams woordenboek


Index

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Log in

Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.

Uw gebruikersnaam
Uw geheime paswoord

  • Log in
  • Wijzigingen door fansy

    zwik, grote ~ zijn
    (ww., zwikte, gezwikt)

    grote zwier, schone schijn ophouden

    zie ook pront

    WNT: Gewestelijk, in Vl.-Belgiƫ: Uiterlijk vertoon met veel pracht en praal om indruk te maken, om deftig te lijken zonder dat wezenlijk te zijn. schuerm., Bijv. 1883, rutten 1890.
    > ’t Is daar groote zwik met klein fortuin, claes, Bijv. op tuerl. 1904.

    Ze hebben weer grote zwik bij za terwijl ze gene nagel hebben om aan hun gat te krabben (nagel, geen ~ voor aan zijn gat te krabben). Ongelooflijk!

    Regio Antwerpse Kempen
    Bewerking door fansy op 21 Dec 2015 19:35
    0 reactie(s)

    pront
    (bn.)

    goed gebouwd, knap van figuur

    VD: gewestelijk in deze betekenis

    Ne pronte vent en een pront wijf. Die zullen het nog maken in het leven.

    Regio Antwerpen
    Bewerking door fansy op 21 Dec 2015 19:31
    1 reactie(s)

    zwik
    (de ~, (m.), ~ken)

    dynamisch: zwaai, zwenk, draai, buiging
    statisch: boog, bocht, knik

    zie ook zwikken

    WNT: zwik > zwikken: niet in het Mnd.
    nog gewestelijk: zwaai; zwenking.
    > De stoel viel mee ‘ne’ zwik om, corn.-vervl., Aanh. 1906.

    Ze liep heftig tegen de stoel aan en die viel met een zwik op de grond.

    Toen hij binnenkwam gooide hij met een zwik zijn sleutels in de kom op tafel.

    Het water kan niet goed door de tuinslang lopen want er zit een zwik in.

    Regio Antwerpse Kempen
    Bewerking door fansy op 21 Dec 2015 19:23
    0 reactie(s)

    zwikken
    (ww., zwikte, gezwikt)

    1) zwenken, draaien, buigen
    2) door wankelen omvallen, kwikken, kwikkelen
    3) manier van gaan, zie ook zwik, met een ~ gaan

    WNT: zwikken: Nog gewestelijk, in Vl.-Belgiƫ.
    1) Draaien, buigen, op en neer bewegen
    2) Door hevige schuddende bewegingen omslaan.
    3) Van menschen en dieren: zich met onzekeren, ongecontroleerden, slingerenden, schommelenden, struikelenden gang voortbewegen; wankelen, waggelen.
    > De koe zwiekt al gaan, teirl. 1922.

    1) Soms zie je op een opligger van een vrachtwagen met het opschrift: ‘pas op, zwenkt uit’. Wij zeggen: ‘pas op, zwikt uit’.

    2) De plant die ik gekocht had en in mijn wagen langs de passagierskant op de mat had gezet, zwikte toen ik de bocht moest nemen. Al het zand op de mat natuurlijk.

    3) Wat heeft die gast gedronken, die zwikt zo?
    De boodschappentassen wegen te zwaar voor haar want ze zwikt van links naar rechts.

    Regio Antwerpse Kempen
    Bewerking door fansy op 21 Dec 2015 19:21
    0 reactie(s)

    zwadder, op de ~ gaan
    (uitdr.)

    op stap gaan en teveel drinken en zo gaat men zwadderen

    Elk weekend gaat hij op de zwadder. Dat gaat eens verkeerd aflopen.

    Regio Antwerpse Kempen
    Bewerking door fansy op 21 Dec 2015 19:20
    0 reactie(s)

    Nieuwe versie!
    Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze GitHub.

    Het Vlaams woordenboek  |  Concept en realisatie door Anthony Liekens

    Creative Commons License

    Het Vlaams Woordenboek by Anthony Liekens is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.