Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
(niet algemeen) dat smaakt (mij) heerlijk, dat doet (mij) deugd
Etymologie: woordspeling, vermoedelijk afgeleid van Frans côte (+ Nederlands rib)
Een goei kortelèt met iërappel en bloemkaul met witte saas, hmm dat kimp tot èn m’n kotribbe! Dat héb ich liever as ne botram mèt sjroêp. Ne sjroêpkant héb ich ooch gan, mê dit héb ich liever! (Een goei varkeskotelet met aardappelen en bloemkool in witte saus, hmm dat smaakt mij! Dat heb ik liever als een boterham met stroop. Een stroopkant lust ik ook wel, maar dit heb ik liever.)
scheet, wind
dim.: protje, protteke
Van Dale 2014 online: gewestelijk
WNT: Wind, scheet, veest
In nagenoeg alle Zuidnederlandse tongvallen bekend (bij De Bo (1873) echter niet opgegeven), inzonderheid in de uitdr. ”nen prot laten”.
zie ook: protten, foerten, poert
Wie heeft er hier een prot gelaten? Zo stinken.
En met dat ze haar eigen uitrekte, om aan de gelei vanachter in de kast te kunnen, liet ze een protje. En gegeneerd dat ze was, hare kop zag even rood als de gelei in die pot.
Als ge een protteke moet laten, gaat dan buiten staan hé. De rokers moeten dat ook doen…
scheten laten
VD2013 online: gewestelijk
WNT: Winden laten, veesten
In de lezing van Grimmingen slaat de boer eenen tap in den ezel zijn gat, om hem het protten te beletten, De Mont en De Cock (1898).
zie ook floezen, broekhoesten
Van bonensoep of ajuinen kan je goed protten!
1) stok, stokje, zie ook stekske, stekhout, sjtekske
2) been
3) mager persoon
VD2014 online: gewestelijk
WNT: In de oorspronkelijke, reeds in het Middelnederlands bekende en nog thans in Zuid-Nederlands gewone betekenis: Stok of stokje. In zeer verschillende opvattingen: dun stokje, staak, stekkebenen, zeer mager mensch …
- in zegswijzen: stek, van zijne ~ vallen, van zijn stek raken,
van zijne(n) stek zijn, van zijne(n) stek geraken, van zijn stekken zijn
1) De hond speelt met ne stek.
Ze raapt wat stekken uit de doos om de stoof aan te maken.
Dat stekhout moet eerst drogen voor het in de stoof kan.
2) Zij is een grote en heeft lange stekken.
Hij dansten op zijn stekkebeenen, Corn.-Vervliet (1899).
3) Amai, dat is ne magere stek. Die komt percies van Biafra (biafra, van ~ komen).
blikopener
ook in de Antw. Kempen
Ik voenden den dozenopendoender nie en k’n en da blik moeten opendoen met u toernavies en un ’amere.
(Ik vond de blikopener niet en dus moest ik het blik openmaken met een schroevendraaier en een hamer.)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.