Vlaams Woordenboek logo

Het Vlaams woordenboek


Index

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Log in

Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.

Uw gebruikersnaam
Uw geheime paswoord

  • Log in
  • Wijzigingen door de Bon

    vooie
    (zn. v.)

    klep van een klak en rand van een hoed;
    ook vooi, voie

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: Rand van een hoofddeksel; klep (van een pet), rand (van een hoed). Gewest. in Vl.-België.
    “Vooi, de rand, boord, houvast of klep eener klak, Frans visière”, Schuermans (1865-1870).
    “Vooie. Klep van eene pet. Rand van eenen hoed. Wat naar den rand van eenen hoed gelijkt”, Bal (1899).
    “De vooi van den hoed is gewoonlijk eerst versleten deur ’t pakken van de handen”, Joos (1900-1904).
    “De bleekersbaas … wandelde rond op hooge witte wulvekloefen … en ‘s winters ’en mutse met oorlappen, of ’s zomers een zunnenhoed in strooi met ’en groote vooie, op z’n kop”, Biekorf (1935).

    zie ook voye van de hoed

    “In onze streke, als men uitgaat om een peerd te koopen, men smijt zijn klakke omhooge, en alwaar de vooie wijst als zij gevallen is, aldaar moet men gaan om eenen goeden koop te doen.” (uit: Rond den Heerd bij De Bo (c. 1866))

    Provincie West-Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 02 Aug 2018 15:14
    0 reactie(s)

    vooie
    (zn. v.)

    klep van een klak en rand van een hoed;
    ook vooi, voie

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:Rand van een hoofddeksel; klep (van een pet), rand (van een hoed). Gewest. in Vl.-België.
    “Vooi, de rand, boord, houvast of klep eener klak, Frans visière”, Schuermans (1865-1870).
    “Vooie. Klep van eene pet. Rand van eenen hoed. Wat naar den rand van eenen hoed gelijkt”, Bal (1899).
    “De vooi van den hoed is gewoonlijk eerst versleten deur ’t pakken van de handen”, Joos (1900-1904).
    “De bleekersbaas … wandelde rond op hooge witte wulvekloefen … en ‘s winters ’en mutse met oorlappen, of ’s zomers een zunnenhoed in strooi met ’en groote vooie, op z’n kop”, Biekorf (1935).

    zie ook voye van de hoed

    “In onze streke, als men uitgaat om een peerd te koopen, men smijt zijn klakke omhooge, en alwaar de vooie wijst als zij gevallen is, aldaar moet men gaan om eenen goeden koop te doen.” (uit: Rond den Heerd bij De Bo (c. 1866))

    Provincie West-Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 02 Aug 2018 15:12
    0 reactie(s)

    vooie
    (zn. v.)

    klep van een klak en rand van een hoed;
    ook vooi, voie

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:Rand van een hoofddeksel; klep (van een pet), rand (van een hoed). Gewest. in Vl.-België.
    “Vooi, de rand, boord, houvast of klep eener klak, Frans visière”, Schuermans (1865-1870).
    “Vooie. Klep van eene pet. Rand van eenen hoed. Wat naar den rand van eenen hoed gelijkt”, Bal (1899).
    “De vooi van den hoed is gewoonlijk eerst versleten deur ’t pakken van de handen”, Joos (1900-1904).
    “De bleekersbaas … wandelde rond op hooge witte wulvekloefen … en ‘s winters ’en mutse met oorlappen, of ’s zomers een zunnenhoed in strooi met ’en groote vooie, op z’n kop”, Biekorf (1935).

    “In onze streke, als men uitgaat om een peerd te koopen, men smijt zijn klakke omhooge, en alwaar de vooie wijst als zij gevallen is, aldaar moet men gaan om eenen goeden koop te doen.” (uit: Rond den Heerd bij De Bo (c. 1866))

    Provincie West-Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 02 Aug 2018 15:10
    0 reactie(s)

    vooie
    (zn. v.)

    klep van een klak en rand van een hoed;
    ook vooi, voie

    Woordenboek der Nederlandsche Taal:Rand van een hoofddeksel; klep (van een pet), rand (van een hoed). Gewest. in Vl.-België.
    “Vooi, de rand, boord, houvast of klep eener klak, Frans visière”, Schuermans (1865-1870).
    “Vooie. Klep van eene pet. Rand van eenen hoed. Wat naar den rand van eenen hoed gelijkt”, Bal (1899).
    “De vooi van den hoed is gewoonlijk eerst versleten deur ’t pakken van de handen”, Joos (1900-1904).
    “De bleekersbaas … wandelde rond op hooge witte wulvekloefen … en ‘s winters ’en mutse met oorlappen, of ’s zomers een zunnenhoed in strooi met ’en groote vooie, op z’n kop”, Biekorf (1935).

    ;

    Provincie West-Vlaanderen
    Bewerking door de Bon op 02 Aug 2018 15:09
    0 reactie(s)

    poefen
    (ww., poefte, gepoeft)

    - te veel geten hebben waardoor buik en maag opgeblazen zijn
    - een opgeblazen gevoel hebben na de maaltijd

    Woordenboek der Nederlandsche Taal: In Vlaams België: dik en opgeblazen zijn, b.v. van te veel eten
    “Eten dat men er van poeft” De Bo (1873). (in West-Vlaanderen)

    andere betekenissen van poefen

    Het eten was keilekker, maar ik kan niet meer, ik poef.

    Als ik dien dessert nog moet eten, ja, nee niet voor mij, ik poef nu al.

    Regio Antwerpse Kempen
    Bewerking door de Bon op 02 Aug 2018 14:25
    1 reactie(s)

    Nieuwe versie!
    Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze GitHub.

    Het Vlaams woordenboek  |  Concept en realisatie door Anthony Liekens

    Creative Commons License

    Het Vlaams Woordenboek by Anthony Liekens is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.