Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
1. tutteren
2. zabberen
1. Ons Woutje is muug want hij lotst zo hevig aan zijne tut.
2. Lotst zo niet aan die fles en pakt een glas om uit te drinken.
fopspeen
Uwe kleine is aan ’t bleiten, geef hem rap zijn lots.
kuren hebben, humeurig zijn
ook in prov. Antwerpen
Ons Marie heeft weer haar loeten, laat haar maar een beetje gerust, anders krijg je er toch ruzie mee.
heel den hannekesnest = heel het hebben en houden, al de bezittingen, al de rommel.
> hanne, hannik = tamme ekster. Een ekster brengt de onmogelijkste voorwerpen naar haar nest.
Heel den bazaar, al zijnen boecht, gans den hannekensnest moest opgeladen worden. Daar moeten we twee keer voor rijden.
heel den hannekesnest = heel het hebben en houden, al de bezittingen, al de rommel.
> hanne, hannik = tamme ekster. Een ekster brengt de onmogelijkste voorwerpen naar haar nest.
Heel den bazaar, al zijnen boecht, gans den hannekensnest moest opgeladen worden. Daar moeten we twee keer voor rijden.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.