Vlaams Woordenboek logo

Het Vlaams woordenboek


Index

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Log in

Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.

Uw gebruikersnaam
Uw geheime paswoord

  • Log in
  • Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent

    Woorden die beginnen met 'zi'

    1. zib (2)
    2. zic (49)
    3. zie (57)
    4. zif (2)
    5. zij (62)
    6. zik (2)
    7. zil (8)
    8. zim (2)
    9. zin (15)
    10. zip (7)
    11. zit (31)
    12. ziz (1)

    De volgende 225 termen in onze databank beginnen met 'zi':

    ziboelateur
    zibuleren
    zich aan een gewijde kaars verbranden
    zich aanbieden
    zich aankondigen
    zich aankondigen als
    zich aardig voelen
    zich ambaleren
    zich bedriegen
    zich begaaien
    zich een pint goed bloed lachen
    zich eraan houden
    zich geviseerd voelen
    zich goed hebben
    zich houden
    zich hukken
    zich in de handen wrijven
    zich in een hoek laten drummen
    zich integreren
    zich interesseren aan
    zich kleren
    zich koud gepakt voelen
    zich laten doen
    zich laten doorgaan
    zich laten gevoelen
    zich misgaan
    zich misspreken
    zich niet laten pramen
    zich niet van de impressie kunnen ontdoen
    zich niet van de indruk kunnen ontdoen
    zich nuttig en in stilte bezighouden
    zich opdringen
    zich opjagen
    zich paleren
    zich tekort doen
    zich trumperen
    zich van de onnozele houden
    zich van iets of iemand vergissen
    zich verdoen
    zich verwachten aan
    zichel
    zicht
    zicht, geen ~
    zicht, op het eerste ~
    zicht, voor ’t ~ van de mensen
    zichtbaarheid
    zichtkaart
    zichtrekening
    zichzelf gadeslaan
    zichzelf kwijtspelen
    zie
    zie (dat) eens af
    zie dat
    zie hem doen
    zie hoger
    zieder
    ziedes se
    ziek aan uw kriek
    ziek vallen
    ziek vieren
    ziek, in hetzelfde bedje ~
    ziekebusse
    ziekel
    ziekenboekje
    ziekenbond
    ziekenbrief
    ziekene
    ziekenhuis, universitair ~
    ziekenkas
    ziekenkasbrilleke
    ziekenverlof
    ziekenwerking
    ziekte, slepende ~
    ziekte, vuil ~
    ziektebriefje
    ziektes
    ziel, de ~ uit zijn lijf
    ziel, drinken tot zijn ~ zwemt
    ziel, staan zien alsof zijn ~ uit zijn gat komt
    ziel, zijn ~ afdraaien
    ziele, lauwe ~
    zielepoot
    zielezaligheid
    zielsgenoot
    zielstuk
    zieltje, het zal zijn ~ niet baten
    zieltjes roven
    ziëm
    ziemelap
    zien
    zien achter iets of iemand
    zien komen
    zien, (niks) mee te ~ hebben
    zien, daar zullen er veel naar komen ~
    zien, dat zult ge altijd ~
    zien, er niet naast kunnen ~
    zien, het is te ~
    zien, iemand niet kunnen ~
    zien, iemand niet kunnen rieken of ~
    zien, klaar ~ in iets
    zienlinge
    ziens, van ~ kennen
    ziet em gaan, ziet em gaan
    zieta
    zieveren
    zift
    zij
    zij niet bang
    zij-instromer
    zij, wat er ook van ~
    zij, zijt
    zijbaar
    zijds
    zijg
    zijinstromer
    zijkoer
    zijmeet
    zijn
    zijn + infinitief
    zijn bakkes afspelen
    zijn benen onder tafel steken
    zijn bobijn is af
    zijn boekje te buiten gaan
    zijn broek niet kunnen toehouden
    zijn broek scheuren
    zijn devoren doen
    zijn draai niet vinden
    zijn eigen
    zijn eigen missen
    zijn flesche sturten
    zijn gat schufelt
    zijn gat toenijpen
    zijn goebe gaan
    zijn haak in slaan
    zijn ik
    zijn kamp doen
    zijn kazak keren
    zijn klak naar de wind zetten
    zijn kont in de haag steken
    zijn lepel wegsmijten
    zijn madam
    zijn naam kunnen zetten
    zijn neus binnensteken
    zijn onschuld uitschreeuwen
    zijn oren stellen
    zijn pakken maken
    zijn pap koelen
    zijn peren zien
    zijn sjieke uitspugen
    zijn sleppen scheuren
    zijn stomme muizen die maar een gat hebben
    zijn tonge laten peelen
    zijn, denken het te ~
    zijn, er bij ~
    zijn, het weten ~
    zijne kant afrijden
    zijne neus achterna gaan
    zijne nikkel afdraaien
    zijne(n), hare(n)
    zijnen das volkloppen
    zijnzelf
    zijpgat
    zijpikkel
    zijstreep
    zijt hem
    zijt, gij ~
    zijzicht
    zikkel
    zikkelen
    zille
    zille, voor de ~ betalen
    zilm
    zilte
    Zilverfonds
    zilverpapier
    zimmen
    Zimmertoren
    zin, krom ~ hebben
    zin, van ~ zijn
    zindelijk
    zinder, een ~ op hebben
    zindering
    zindlijk
    zingen
    zingen, nieuwjaarkezoete ~
    zingen, zo vals ~ als een kat
    zingende kinderen
    zingzak
    zinken
    Zinneke
    Zinneke Parade
    zinnens
    zip
    zip, in zijn ~ slaan
    zipblokske
    zipke
    zippebuiltje
    zipzak
    zit
    zit nu ip zu’k een karre
    zit, daar ~ niet veel in
    zitdag
    zitje
    zitpenning
    zitstaking
    zitten
    zitten te
    zitten, aan een tafel ~
    zitten, er achter ~
    zitten, er goed voor ~
    zitten, er voor (n)iets tussen ~
    zitten, erdoor ~
    zitten, erin ~
    zitten, erop ~
    zitten, gaan ~
    zitten, het ~ hebben
    zitten, hij heeft het ~
    zitten, iemand ~ hebben
    zitten, in bekort ~
    zitten, op iets ~ houden
    zitten, zo heb ik het ~
    zittend gat, geen ~ hebben
    zittijd
    zitting, tot de volgende ~
    zizanie

    Nieuwe versie!
    Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze GitHub.

    Het Vlaams woordenboek  |  Concept en realisatie door Anthony Liekens

    Creative Commons License

    Het Vlaams Woordenboek by Anthony Liekens is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.